Gerdins column van mei 2016

Goedendag poëten en anderen,
‘Er is een tiet van komen en er is een tiet van gaan’, aldus mijn opa zaliger.
Dezelfde opa die zo virtuoos met twee eetlepels op knieën, ellebogen en voetzolen geheel solo en zonder Lederhose de Tiroler Holzhacker Buben kon imiteren en die zo prachtig Lou Bandy kon zingen: ‘Zoek de zon op, al schijnt ie niet, want een beetje zonneschijn dat moet er zijn’…..
Deze opa, die mij leerde schaken en dammen, eindigde zijn aardse bestaan in wat toen heette de Amstelhof, inmiddels de Hermitage in Amsterdam. De Amstelhof was voor vele tonnen gerestaureerd vlak voor zijn komst. Niet ter ere van opa. Het ging hier vooral om authentieke balken in de keukens en de enige echte plavuizen in de hal. Opa lag nog steeds op een meerpersoonskamer, waar geen spijkertje in de muur geslagen mocht worden, laat staan een authentiek 19e eeuws buffetje geplaatst. Hier hield plotsklaps het historisch besef op van de bejaardenhuisregenten.
Opa liep aanvankelijk nog hoopvol rond met zijn schaakbord onder zijn arm en het zelf getimmerde kistje met de zelfgesneden schaakstukken in de hand. Maar hij gaf er al snel de brui aan. Toen hij na een veelbewogen leven van 94 jaar met daarin de komst van automobielen, vliegtuigen, radio’s, tv’s, telefoons, computers en twee wereldoorlogen, weer eens werd berispt door een piepjonge bejaardenverzorgster, omdat hij zijn luier op de centrale verwarming te drogen had gelegd – een adequate bezuinigingsmaatregel zou men tegenwoordig denken – stapte hij zijn bed in, mompelde ‘snotneus’, meldde mij: ‘Ik vind het wel welletjes’ en sloot de ogen.
‘Cerebrale decompensatie’ stelde de bejaardenhuisarts vast, terwijl ik opa een laatste schouderklopje gaf. En bedacht hoe wij nog samen door de Amstelhof gedoold hadden, op zoek naar de uitgang voor de doden. ‘Want’, had opa gezegd, ‘je ziet nooit waar ze blijven, de dooien. Waar gaan ze eruit?’ Vandaar de enorme ‘kuitenflikker’ door het tehuis, abrupt afgebroken door een bevoegd persoon die ons verbood nog deze en gene gang en kamer te betreden. ‘ Maar ik wil weten waar ik blijf als ik dood ben’, riep opa vergeefs. Zoals hij ook vergeefs had geprobeerd diverse in allerlei stadia van dementie verkerende lotgenoten ervan te overtuigen dat de wereld toch echt plat was en als je niet uitkeek dan viel je eraf en waren de rapen pas echt gaar.
Opa stapte op. Er is nu eenmaal een tiet van komen en een tiet van gaan. En het is zaak op tijd op te stappen. Dat doe ik dan ook. Bij de Pom welteverstaan. Vooralsnog. Voor korter of langer. Een sabbatical. Ik ben iets minder daadkrachtig dan opa. Maar ik vind het wel even welletjes. Ik heb het gevoel dat ik niets meer te melden heb.
En nu stijgt een ander familielid van mij, mijn moeder, met veel geraas op uit de onderwereld en laat haar Donner haar Blixen klinken. ‘Jij, niets meer te melden, sinds wanneer is dat, en waarom dan nu pas en niet al toen ik je telkens de mond moest snoeren, godhelpmedebrugover….in wat voor wereld leven wij….’ Exit reeds lang overleden moeder die zo prachtig in spreuken en spreekwoorden kon spreken. ‘Ja kind, zoals het klokje thuis klinkt’. ‘Klopt mam, eigen haard is goud waard’. ‘Maar je weet het, beter een vogel in de hand dan….’ ‘De huid verkopen voor de beer geschoten is mam.’ Maar dit is weer een ander verhaal.
Al het goede voor u poëten en anderen. Succes. En plezier. En tot horens.
Hartelijke groet van
uw DinLin.