Over paardekop & reiskit
Columniste wordt aan het werk gezet. Ik mag maar liefst twee poëziemiddagen hosten. Leo Lamb van Dichtwerk Amersfoort stopt ermee en er werd vorige week op het podium geworven voor een opvolger. Moet die in Amersfoort wonen? vroeg ik, het debacle met het dorpsdichterschap Utrechtse Heuvelrug indachtig. Nee, dat hoeft niet, luidde het antwoord. Ik verhuis binnenkort van Rotterdam naar Amersfoort, kwam Jan Bulsink enthousiast, als wij dat podium nou eens samen organiseerden… En zo zal het geschieden. Eerder al had Coosje van het amsterdamse Huize Lydia mij gevraagd om “mee te denken”. Jij bent immers nog zo jong, was het argument en alle Ruigoordbejaarden knikten instemmend. Het wilde evenwel afgelopen vrijdag maar geen storm lopen. Toen Gerdi het nog deed, was er veel meer aanloop, mopperde Bentsion. Dus gingen we maar boven ons glas witte wijn wat zitten brainstormen over hoe die kip en halve paardekop waar vandaan te plukken.
Gerdi kwam gewoon overal, meende Coosje. Ik kom op Facebook, da’s tegenwoordig veel belangrijker, zei ik. À propos, waar hangt Posthumus uit? Ik dacht dat ie ook nog zou komen buurten. Die is alweer terug naar Denemarken. Da’s fraai, gaf ik, ik dacht dat we wat met elkaar hadden, maar hij heeft me niet eens hallo gezoend, laat staan een handkus vanuit de verte toegeworpen. Je raakt bij een man ook altijd vroeg of laat uit de gratie. Als ie je eenmaal uit z’n ooghoek heeft geveegd, is alras het hart aan de beurt voor de grote schoonmaak. Ooit zou ik samen met Radovan een multiculti nederlandsbosnisch podium organiseren, maar die komt het tuinhuis niet meer uit, dus moet ik het met jullie, niet eens kippenveer of paardenbek, stellen. Zeg eens, wie het kleine niet eert, kwam Bentsion verontwaardigd, ik ben wel jouw beroepsluisteraar, dus ik tel voor tien paardenkoppen. Laten we een workshop organiseren, kwam Coosje, in het kader van de publieksparticipatie.
Laten we meer witte wijn drinken, zei Bentsion, dat lijkt me een betere participatie. En zo eindigde het dichtersavondje op de gebruikelijke wijze, in liederlijke en laveloze staat. Fris en zonder kater, maar met een voorraadje witte wijn op zak zat ik de volgende dag alweer in de trein naar Antwerpen. Bijna was ik nog in Tilburg gestrand waar het verhitte volk de trein uit werd gedreven en drie kwartier op het perron stond te dampen. Dan maar een dorstig gedicht geschreven en gelukkig, toen was de wisselstoring verholpen. De tram in Antwerpen is een waar avontuur door de krochten onder het station. Mijn plattegrond van de Bolivarplaats bleek niets waard, dus dan maar vragen naar de Brusselstraat aan die twee dames boven de witte wijn op het terras. Heb je zelf niet zo’n apparaat? vroeg de ene terwijl de andere haar telefoon in alle standen draaide om de plattegrond te lezen. Neen, dat bezorgt mijn toch al overprikkelde aspergerhersentjes te veel onrust, gaf ik. Eindelijk had de andere de juiste stand gevonden en gaf met een knalroze gelakte nagel de looprichting aan.
In het stomende café aan de Brusselstraat zaten we drieëneenhalf uur naar poëzie te luisteren, maar wat voor poëzie. Verrassing van de avond was Gust Peeters die iedere tekst subliem en op geheel andere wijze dan de vorige voordroeg. Daar kan columniste nog een puntje aan zuigen. In de pauze verdrongen we ons op de stoep voor dat zuchtje schroeihete buitenlucht. Onbegrijpelijk dat jij niet veel bekender bent, kwam de psychiatrisch verpleegkundige uit Blankenbergen, jij zou toch wereldberoemd moeten zijn! Hoe goed bedoeld ook, ik voel me altijd wat ongemakkelijk als mensen dat tegen me zeggen. Alsof ze eigenlijk willen zeggen: zet eens een tandje bij, doe er wat aan, of interesseert het je soms niet?
Ik ben niet zo’n dichter die koketteert met miskenning, ik wil gewoon een boterham, liefst met beleg. Ik weet gewoon niet goed wat ik eraan moet doen. Ik weet wat het is, kwam Gust, mijn gedichten worden steevast door literaire tijdschriften geweigerd. Binnenkort doe ik een gooi op de antwerpse Slam, al weet ik dat het vruchteloos is nu ik heb gezien wie er in de jury zit. Je kunt er gewoon niets aan doen, het is zo willekeurig allemaal… En we staarden in ons glas dat ook al leeg was. Later, op de achterbank bij Ingo Audenaerd in de auto, slorpte ik van het laatste restje witte wijn in mijn reiskit. Als troost. Soms is de poëzie even niet meer genoeg.
dorst
je woorden zijn als kiezels
geen ontsnappen aan het schrijnende wit
hemelsplinters plenzen neer
op de torens van brugge en gent
de onvoorwaardelijke geliefden
op de slurpende antwerpse terrassen
scherven op de schelde
alles volgt blindelings al wat oplicht
wat wordt uitgerold over vlammende kasseien
de sintels van de hartstocht
hier voor het oprapen
voor wie vuurvaste vingers heeft
ik wacht op schaduw
het zwarte doek van de tijd
dat verkoelt en verdooft
we drinken de rivier leeg
en doen alsof het witte wijn is
het vloeibare doet ons licht verglijden
Jolies Heij