deze week voor een keer geen zondagochtendwedstrijd – geniet van de recensie hieronder – de nieuwe bundel van Alja Spaan is van poëzie gemaakt!
https://www.bruna.nl/boeken/losse-honden-9789464248920
https://www.ako.nl/losse-honden-9789464248920.html
ALJA SPAAN – de nieuwe bundel LOSSE HONDEN – gedichten over de omgeving veraf en dichtbij – de zinloosheid van het bestaan in prachtige zinnen – een recensie
Alja’s bundel LOSSE HONDEN kent 21 gedichten in de 1e afdeling ‘dichtbij’ en 21 gedichten in de 2e afdeling ‘veraf’. (Uitgeverij Aspekt – Soesterberg.) De gedichten roepen bij deze lezer wel enige vragen op.
Een ding is in ieder geval 100 procent zeker, ik mag wel zeggen 1000 procent zeker – alles maar dan ook alles in deze bundel gedichten is ALSOF het zo is! In bijna elk gedicht treffen we het woord ALSOF aan. Het is alsof vóór en het is alsof ná – het is kortom ALSOF een gedicht niet kan bestaan zonder het woord alsof.
‘Alsof’ is het A-woord van Alja Spaan. En het A-woord roept de dichter in als er ook maar iets van werkelijkheid in de buurt van de dichter komt. Dan is het niet zoals het is – dan is het niet zoals het lijkt. Dan is het anders – en hoe anders het dan is – dat is aan de lezer.
Het lijkt erop maar het is niet zo – dat is in ieder geval wat Alja de lezer gedicht na gedicht wenst voor te houden. Het is dan ook niet verwonderlijk – zeg ik achteraf na twee keer lezen – dat ik na de eerste lezing uitriep: “WAS WILL DAS WEIB”. Op zoek naar een houvast, een samenhang, op zoek naar een verhaal. Maar ik kreeg niet wat ik dacht te kunnen vinden.
Wees gerust lieve lezer – na twee keer lezen – en ja dat moet je wel voor Alja over hebben – begrijp je dat er niet één sleutel is tot al die wonderschone regels van Alja, niet tot haar zinnen, niet tot de gedichten afzonderlijk, niet tot de twee afdelingen met gedichten. Af en toe loopt er wel een hondje tussen de regels van Alja door. ALSOF honden van poëzie houden!
We krijgen als lezer een totaalbeeld voorgeschoteld. Daarin flarden van een eenzaam zijn – in het bestaan is het veelal een dolen zonder doel. Soms komen de beelden dichtbij: beeld, sfeer, herinnering, personen, soms blijven ze op afstand: de gebeurtenissen, de mensen, het handelen, locaties.
Het door mij aanvankelijk gedachte verhaal gaat slechts twee gedichten mee. We lezen over een kind in de tuin, over geluk, toekomst en dromen, een vader maar dan – ja hoor daar is ie al meteen – in het eerste gedicht “alsof werkelijk sprake was van kansen, geloof, groei, vaart, beloning …’
Vader en dochter ook nog aanwezig in het tweede gedicht – de vader die al van kunst sprak toen de dochter nog papiertjes knipte en plakte. In het derde gedicht slaat de boel om – het lieflijke beeld is verdwenen én het verhaal wordt onder mijn handen weggeslagen: er zijn zwarte vlekken, er is moeras, een vijandige omgeving, er is een verwilderd ik persoon bij een ouderlijk huis, de ouderlijke woning als zompig graf beschreven. Waar zijn we in godsnaam beland? en waar gaan we heen? vraagt de lezer zich af.
Het antwoord weet je later: je leest over wat er wordt aangetroffen, je leest over wat er van geworden is en je leest over wat er van overblijft. Je leest over het resultaat en betekenis van het bestaan – over een dooltocht zonder doel. Dat lees je dan wel in de taal van een dichter, dat lees je in poëzie – ik ben niet gelovig – was ik wel gelovig dan had ik geschreven – dat lees je in poëzie zoals god poëzie bedoeld heeft.
Het bestaan schiet niet echt op in de visie van Alja – als het vel haar heeft losgelaten (van de oude vrouw) bestaat het bestaan uit: “.. schaduwen uit elkaar knippen en een plakwerkje maken van het restant met een beetje spuug.” Nee, we zijn niet erg opgeschoten – het beeld van het kind in de tuin in het begin van de bundel is nagenoeg gelijk aan het beeld van de oude vrouw in deel 2: ze plakken, ze knippen, ze bestaan. Dat is het: plakken, knippen en bestaan.
Er zijn wel wat constanten – zwart bijvoorbeeld is een terugkerend gegeven: “Alsof het gesneeuwd heeft maar dan zwart, alsof er een deken ligt maar dan over het hoofd, alsof de laatste voorbijganger alles meegenomen heeft, …”
Vader scheurt af en toe voorbij in zijn auto, er zijn zwarte straten, er rijden nogal wat treinen door de strofen.
Alja weet de zinloosheid van het bestaan in prachtige zinnen neer te leggen. Dat is ongeveer de kern – vermoed ik – van het niet door mij ont-dekte verhaal.
Maar één zekerheid in het bestaan is door de dichter gegeven: “..alles wat niet vliegt stort neer.” lezen we in het aangrijpende gedicht waarin de vrouw van zeshoog wordt begraven – en ook haar dochtertje ‘dat nog ergens onder een kleedje geschoven lag.’
En in het laatste gedicht van de eerste afdeling ‘dichtbij’ komen we dan toch eindelijk als lezer heel dichtbij Alja – alsof de dichter de lezer wil toelaten om zelf niet neer te storten:
‘..verzin een reden voor
het bestaan, tevredenheid. Neem naast me plaats en zie hoe de
regels ontstaan. Voel aan mijn enkels hoe
koud ze op de grond staan omdat de wind steeds harder blaast
en sluit de deur. Draag me tot ik vlieg.”
We zullen deze dichter dragen tot ze vliegt. Het is dat ik niet gelovig ben anders zou ik door de knieën gaan voor de goddelijke poëzie van Alja Spaan – die Alja ondanks de zinloosheid van ons bestaan met ons lezers deelt in prachtige zinnen – in haar nieuwe bundel LOSSE HONDEN. En weet van de honden: ook zij bestaan en dolen zonder doel.
https://www.bruna.nl/boeken/losse-honden-9789464248920
https://www.ako.nl/losse-honden-9789464248920.html
Pom Wolff – 11/11/2021