![](https://www.pomgedichten.nl/wp-content/uploads/2023/01/von11.jpg)
De hele ochtend regende het al. De avond tevoren had ik vloekend de oude ketting van mijn fiets vervangen door een nieuwe. Maar iedere amateur fietsenmaker weet, dat een nieuwe ketting op een oude vertanding leidt tot iets dat vergelijkbaar is met een midlife-man en een vrouw van twintig. Het rijdt wel, maar je gaat er niet ver mee komen. Ten einde raad trotseerde ik de regen om mijn rijwiel af te leveren bij Biker’s Best op de Noordsingel. De enige fietsenmaker die nog bereid bleek de tandwielen van een zesendertigjarige Batavus Topper te vervangen. Vervolgens beende ik door een decor van miezer mijn weg naar het Centraal Station om een vervangende OV-fiets te halen.
Terwijl ik over de Schiekade liep voelde ik, dat de koffie van een uur eerder het effect op mijn blaas niet miste. Een plek om af te wateren zou geen luxe zijn. Ik liep het treinviaduct onderdoor en sloeg bij het Schieblock af langs Biergarten. Er was geen mens op straat. Het was donderdagochtend. Een uur of elf. Het leek zelfs of er geen auto’s reden. Mistige regen viel gestaag. Het had zo een bevroren filmdecor kunnen zijn. Door die stilte liep ik verder. Opeens ging er aan de overkant van de straat een deurtje open van een klein zwart gebouw. En jonge man met een capuchontrui strompelde naar buiten en spoedde zich weg.
Even sloeg ik het tafereel gade. Het drong langzaam tot me door, dat het gebouwtje een openbaar toilet moest zijn. Lucide stak ik de weg over en betrad de sanitaire ruimte na op het groene knopje naast de deur gedrukt te hebben. Binnen drukte ik op de rode knop om de deur te sluiten, hetgeen deze geruisloos deed. Terwijl ik mijn broek losknoopte keek ik rond. Onder wat voor een wasbak had moeten doorgaan lagen een paar kledingstukken. De vloer was overal nat. Op de wanden was met tekstmarker geschreven. Vooral de leus ‘Je moeder’ met diverse toevoegingen. Ik vond het meevallen. Gerustgesteld liet ik dat wat stromen moest, stromen.
Toen werd er ineens op de deur geramd. Ik schrok me de pleuris. Buiten riep een verwarde stem, dat ik de deur open moest maken. Ik riep vriendelijk terug, dat ik zo klaar was. Toen werd het weer stil. Ik vroeg mij af, wat er zou gebeuren als ik de deur open zou doen. De situatie voelde volkomen irrationeel. Zou het een hosselaar zijn, of een overvaller? Ik besloot ervoor te kiezen onschuldig te spelen. In het ergste geval kon ik altijd nog vertrouwen op het Spyderco knipmes in mijn rechter broekzak. Ik knoopte mijn broek weer vast en drukte op de knop. De deur schoof open. Er stond niemand.
Ik stapte naar buiten en zag in een flits in mijn ooghoek beweging. Een jongen blafte geïrriteerd, dat ik er al een uur op zat en vloekte. Ik beet terug, dat ik maar een minuut binnen was geweest. Verder geen acht op mij slaand, glipte de jongen met capuchon het hok in en sloot de deur. Het was weer stil. Er was nog steeds niemand. Ik keek rond, of ik geen goed slaghout zag liggen. Er vlamde haat in me op. Mijn eerste gedachte was om hem morsdood te slaan als hij weer naar buiten kwam. Er was toch geen ziel op straat. Niemand zou het zien. Tuig als dit verdient het niet om te leven in mijn wereld. Nutteloos junkie prul. Ik haalde een keer adem. Mijn tweede gedachte was om ervan af te zien de gast af te tuigen en gewoon door te lopen. Ik was immers onderweg om een fiets te huren.
Tien minuten later zat ik weer op de fiets en was alles weer gewoon. Er was ook weer verkeer en er waren weer mensen. Ik vroeg me af wat er aan de hand was geweest en wat er gebeurd was. Waarom had die idioot zo lijp gereageerd. Toen moest ik denken aan de gast die het hokje uitglipte toen ik voorbij kwam lopen. Waarschijnlijk had mijn ‘belager’ al een uur staan wachten, tot de eerste persoon zijn shot had kunnen zetten en weer in staat was de WC te verlaten. In de tussentijd was hij een rondje gelopen en was ik de WC gaan gebruiken waar hij voor was. Dat maakte van mij degene die hem van zijn dope afhield. Ineens begreep ik het plaatje. Ik keek naar de vage, bijna niet zichtbare bloedspetters op mijn vaal zwarte jas. De troostende gedachte koesterend, dat het in het grotere plaatsje van de wereld toch allemaal niets betekende.
Fietsen gaan stuk en kunnen gerepareerd worden. Er is altijd wel ergens een WC.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl