Over vuurregens & boerenkool met worst
Allereerst wens ik de lieve lezers een gezond, vruchtvol, creatief en inspirerend jaar toe. Echter geen knallend, spetterend, bruisend of meer van die ongein nieuwjaar. Het enige dat spetteren mag is de poëzie. Na de vreugedevuren op het scheveningse strand begaf ik mij, toch wel ongerust geworden, naar des natuurgenezers tuinhuis. Of eigenlijk is hij natuurgenezer af, maar hoe moet ik ‘m anders noemen? Eens een kwakzalver altijd een kwakzalver en in de tuin tiert het fluitekruid nog altijd welig. Laten we hem maar als natuurgenezer buiten dienst bestempelen. Het tuinhuis was tenminste ongeschonden ondanks de vreugdevuren, nog geen aswolkje was erop neergedaald, geen ruit gebarsten noch de sponning geblakerd, alleen de kerstboom in de tuin stond er treurig bij met uitgevallen naalden en verzakte piek. Toen ik de deur opengooide, overzag ik met één oogopslag het slagveld van de lege flessen bubbels en pizzadozen en aan de lip van de bulldog hing een draadje gesmolten kaas. Welwel, gaf ik, het ziet eruit alsof je al te wild hebt gefeest,
Radovan. Waarom was ik niet genodigd? De natuurgenezer nam me van top tot teen bedenkelijk op. Zozo, kom jij ook eens aanwaaien? Ik goef jou toch niet uit te nodigen, mijn deur staat altijd open, mijn armen zijn altijd gespreid, mijn pik weliswaar niet steigerbereid, maar daar gebben wij get al gonderdduizend keer over gegad. Onze relatie kan enkel zuiver platonisch zijn. Je wilt toch niet zeggen dat je me platonisch hebt gemist, Radovan? vroeg ik gekscherend. Welnee, ik geb mij uitstekend vermaakt, zoals je ziet, glimlachte hij. Eerst ben ik get strand opgegaan om get vreugdevuur te ontsteken en de goden te verzoeken om de wind uit de verkeerde goek te laten waaien, toen… Wát? riep ik verbijsterd. Ben jij verantwoordelijk voor die vuurregen op Scheveningen? Hoe heb je ‘m dat geflikt? Als natuurgenezer in ruste geb ik nog altijd een lijntje met get gogere, gaf hij, ik goef maar in mijn tuniek te schieten of ik krijg alles gedaan. Maar waarom dan? riep ik. Wat schiet je daar nou mee op? Of wou je gewoon een rel ontketenen?
Ik wou de scheveningse gevangenis laten affikken! zei hij met vervaarlijk vonkende ogen. Je bent niet goed bij je hoofd, gaf ik, dat is immers een driesterrenhotel en veel te gerieflijk voor oorlogsmisdadigers zoals jij. Ik word ziek van die kop van Mladic, klaagde ie. Gij zeurt maar over z’n nierstenen en dan moet ik weer een gandoplegging doen. Behalve als ik met gem moet schaken, dan is gie ineens miraculeus genezen. En ik moet iedere dag cevapcici voor hem bereiden, die komen me de neus uit. Ratko, zei ik tegen hem, ik ben nu een gollands ingezetene, dus wil ik ook wel eens boerenkool met worst en een oliebol waarop hij repliceerde: ik ben een asperger en eet alleen mijn moeders pappot omdat ik dat van kinds af aan zo gewend ben. Wat een zenuwlijer, get is gewoon een psychiatrisch patiënt, dus daarom wilde ik gem in get vreugdevuur smoren.
Maar Radovan, verzuchtte ik, waarom ga je dan ook met die slager om en laat je je door hem koeioneren? Er zijn vast wel betere medegevangenen… Neen, wij twee zijn de laatste der Mogikanen. En ik geb niemand anders, mijn geilsoldate is weg en jij gebt nooit tijd, jij bent altijd de gort op om ergens in den lande op te treden. Ik ben er nu toch? riep ik. À propos, hoe is het met je autobiografie? Daar kan ik je nog wat tips voor geven. M’n ouwe vader werkt ook al aan z’n levensverhaal met smeuïge anekdotes uit de oorlog, dus hij is een geduchte concurrent. Als jij dat boek van jou net zo sappig maakt door in detail te beschijven hoe je je moslimkapper de nek omdraait, dan… Hij maakte een vermoeid wegwerpgebaar. Ik geb niet de kracht om mijn pen op te pakken.
Ik mis mijn geilsoldate te zeer. Maar nu ben jij er. Ik ben jouw grote liefde, dus dan wil jij toch wel uit naam van de liefde mijn guis aan kant maken? Wel, verzuchtte ik terwijl ik de pizzadozen vast begon op te stapelen, daar hem je me weer eens tuk. Pak jij dan maar vast je pen en laat Mladic op papier aan die strop bungelen. Of verteren in het vagevuur.
Mechels nieuwjaar
De dag is opgeschoten, pleinsluipers vragen naar
de datum. De vadderik op drie broden dorst
naar zee, onze dorst is natter dan een dweil
en droger dan de kater. Hier zijn de uitspatten
al verbeurd. Mijn compagnon in zacht sterven heeft
het er moeilijk mee, het is niet alleen het keren van
de tijd, er gaan evenveel korrels in een zandloper
als dagen in een jaar en hoop is de strohalm waar-
door we het vuurwater opslurpen. Hij zegt maar
dat haar wereld op slot zit, wat me liever is dan
geen toegang tot de tijd. Hij wil in haar hoofd
ik onder zijn huid. Het is de eerste dag van
het jaar, maar we voelen ons nergens thuis
hetzij bij hem of haar. We willen niet hier
zijn in deze abdij van uitgestorven plezier
van virtuele wensen hebben we onze bekomst.
We duiken onder in elkaars armen. Hij wil
trouwen en een kind, ik ben blind voor zijn gewin.
Gewetenloos denk ik aan mijn schaduwman. Nacht
treedt in. Nog even en het borreluur begint.
Jolies Heij