DITMAR BAKKER: ‘de zeer Amerikaanse dr. Roush maakt in de inleiding van haar bloemlezing vertalingen uit Campanella’s Scelta gewag van het feit…dat het volgende chique Italiaanse sonnet gewoon over rukken gaat.’

Campanella—ik zag de vertaling van de ambachtelijke doctor, en moest de mijne schreiend terzijde leggen. Zijn ‘nest der menselijke noden’ deden mijn nestkasten felroze schitteren—misschien had ik er gewoon een vogelkooi in moeten zetten. Tot overmaat van ramp werd Filippo—Filips is de gangbare Nederlandse equivalent—in mijn handwerkje als Flip weggezet. What’s in a name. Mea culpa, mea maxima culpa. Stof tot stof.
                Rest er niets te zeuren? Ach, jawel—het sonnet is eenzaam in de bundel en rijmt raar bovendien. De lezer hoeft geen stap dichterbij de auteur te zetten, behoudens Filips.
                Zijn suono: evenwichtig; een heldere boodschap.
               
Wat te doen?

Wonden likken, gek worden, je bedrinken? Alledrie en vaker yoga bovendien? Het voldeed niet—mijn interpretatie onevenwichtig, het octaaf niet solide. Je wordt gemakkelijk, misschien: je schrijft niet meer uit op papier maar begint in kladblok. Je wil te snel, te veel. Ik verstopte Verstegens bundel en werd boos op Thomas: wie bèn jij?! Geniaal, gestoord? Magiër? Manisch?
                Al het andere spul moest in revisie. Voor een zestal eerste versjes bleek dat onnodig, want waren reeds gecorri- of gefiatteerd door een expert. Althans, er stond wel wat rood. Basta.
                De akelige rest moest worden gezift. Terug naar de biografie. Terug naar dat bastardo-Italiano-etymologiewoordenboek. Terug naar de ruimte tussen twee bestaande Engelse vertalingen, waar een passend Nederlandse te vinden moet zijn.

Het viel nogal mee. Er werd wat franje vervangen en wat barok ontbarokt—Thomas’ jas moest daarmee weer even mee gaan. Eigenlijk was ik nog steeds boos. Sommige omzettingen moesten maar even blijven staan: ze waren voor u gebakken en als er dan soms klanders in zaten, dan was dat jammer.

Minder boos op Thomas en meer op mijzelf (en natuurlijk op dr. Verstegen, wat nou, geen verhaal, je zuster op een houtvlot, man) telde ik eens. Ik keek eens in die enorme Scelta die ik nog niet eens helemaal doorgeworsteld had—volkomen verblind voor madrigalen en alles wat er niet uitziet als een sonnet—en vond het een heidens karwei.
                Niet lullen maar poetsen, dus.
 
Zo’n verhouding beloont: pas na het oppakken van dan in godesnaam maar weer een nieuwe vertaling, kreeg ik door navorsing van…rare gevoelens bij omzetting van het sonnet, bijval van zowel dr. Roush als wijlen G. Ernst. De laatste bevestigde, zo stond in een vergeten voetnoot in Roush, de vergelijking tussen Jonas en Campanella in dat liederlijke sonnet vol Bijbelse referenties, waarin ons aller Thomas een zekere opoffering doet, gelijk de keuze die hij in real life dus maken moest. Hij koos ervoor zijn matras in de fik te steken.

Weet u het nog? Natuurlijk niet, goed—nu volgt leuks, beloofd: de zeer Amerikaanse dr. Roush maakt in de inleiding van haar bloemlezing vertalingen uit Campanella’s Scelta voorzichtig, zo voorzichtig gewag van het feit…dat het volgende chique Italiaanse sonnet gewoon over rukken gaat. En iets met staatskunde, maar vooral rukken. Geen grapjes. Hier, kijk zelf:

35 – CHE ‘L PRINCIPE TRISTO NON È MENTE DELL REPUBBLICA SUA
Mentola al comun corpo è quel, non mente,
che da noi, membra, a sé tutte raccoglie
sostanze e gaudi, e non fatiche e doglie:
ch’esausti n’ha, come cicale spente.

Almen, come Cupido, dolcemente
ci burlasse, che ’n grembo della moglie
getta il sangue e ‘l vigor, che da noi toglie,
struggendo noi, per far novella gente.

Ma, con inganno spiacevole, in vaso
li sparge o in terra, onde non puoi sperare
alcuna ricompensa al mortal caso.

Corpo meschin, cui mente ha da guidare
piccola in capo piccolin, c’ha naso,
ma non occhi, né orecchie, né parlare.
[T.C.]

35 – WANT DE KLEINE KONING VORMT NIET HET HOOFD VAN ZIJN REPUBLIEK
De géést niet, de pík van het mens’lijk bestel
is ’t part van onszelf dat zichzelf steeds voorziet
van glitter & goud, nooit van werk of verdriet,
want uitgeput door ‘m als cicades na ’t spel.

Ach! Ware hij Cupido, speelse rebel,
die spottenderwijs in gehuwde schoot schiet,
met sappige kracht, die hij ons aderliet;
hij maakt een nieuw volk, ons verwoesting—tel quel!

Zijn vunzig bedrog in een potje, ’t is heus,
verspillend—ter aarde ook. Elke hoop staakt. 
Niets krijgt men retour, voor ’s mens kwesties. Affreus.

Misdádig dit lijf, met een geest die als taak
de sturing wat leidt in ’n klein koppie, met neus,
maar zonder een kijkorgaan, oren, of spraak.
[D.B.]


En natuurlijk blijft het zeuren. Moesten die cicades niet gewoon krekels zijn? Is dat Frans-franse woord affreus niet iets heel engs aan het uitspoken daar? Samen met tel quel? Zullen mensen schreeuwen dat een heerser wel een vorst is maar in context niet een koning? Zal iemand weten van het boekje ‘De Kleine Koning’ dat allerhande mannelijke (geslachts)ziekten behandelt en—mijns inziens—de reden is dat Thomas zegt dat het kleine koppie in elk geval een neus heeft? Dr. Roush heeft het over een ‘moeilijk interpreteerbare neus’. Gokken, dus (hihi).

De dagelijkse portie politieke onderbroekenlol hebt u nu in elk geval gehad.

Dag Pom, in gedachten,

D.

Share This:

Gepubliceerd door Pom Wolff

Hoi, welkom op mijn site pomgedichten. De site is in langzame opbouw net als de dichter. Ik ben geboren in Amsterdam, ik leef daar en wil daar ook wel doodgaan. Ik studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam, Rechten aan de Vrije Universiteit en werk als juridisch adviseur in de hoofdstad. Jan Arends is mijn favoriete dichter dan Kopland dan Menno Wigman. Paul van Ostaijen mijn dandyman. In slammersland geniet ik van Roop, Karlijn Groet, Peter M van der Linden - ACG natuurlijk, Ditmar Bakker, Jürgen Smit en Daan Doesborgh. En wat moet ik zeggen nog van Robin Block ( “hee ouwe wolf”) de wildemannen, lucky fonz III - Sander Koolwijk of Tom Zinger: "er is hier zeker 80 centimeter plant waar jij geen weet van hebt...." - mijn windroosmaatjes. Mijn optredens bezorgden mij eretitels: landelijk slamfinalist 2003, 2004, 2005 en brons in Tivoli in 2006, 2007 en 2010, 2011, 2012 en ook weer in 2013. - Dichter van het jaar in Delft 2005, voorts slamjaarwinnaar 2005 van de poëzieslag in Festina Len-te te Amsterdam, winnaar van Slamersfoort 2006. Jaarfinale Zeist 2007 en de BRUNA poézieprijs 2007 in mijn zak. Ik ben de hoogste nieuwe binnenkomer op de jaar-lijkse top-200 lijst van bekendste dichters Rottend Staal – Epibreren 2005. In 2008 kreeg Pom Wolff De Gouden Slamburger uitgereikt vanuit de Universiteit Utrecht – afdeling letteren en won hij het 2e Drentse open dichtfestival. op 19 april 2009 verscheen de bundel 'die ziekte van guigelton' - winnaar jaarfinale slamersfoort 2009. in 2010 won hij de dicht-slam-rap van boxtel en de dobbelslam van entiteit blauw te utrecht. in 2012 de grote prijs van Grimbergen én DE REBELPRIJS voor de poëzie van de REBELLENKLUP. Tot zover enig geronk. In 2014 presenteerde uitgeverij Douane op 22/11 in Café Eijlders de pracht bundel: 'een vrouw schrijft een jongen'. Sven Ariaans schreef in zijn juryjrapport Festina Lente Amsterdam: “Het is iemand die je zenuwen blootlegt om vervolgens op vaderlijke toon te zeggen dat die pijn jouw pijn moet zijn en dat er geen zalf bestaat. Elke cognitieve dissonantie die je voor jezelf op prettig hypocriete wijze had opgeheven, wordt je ingewreven, of zoals medejurylid Simon Vinkenoog het kernachtig zei: "hij verschaft illusieloos inzicht in de werkelijkheid". Ik voel me in deze omschrijving wel thuis.) 'je bent erg mens' van pom wolff verscheen in de befaamde Windroosserie in september 2005 en was in een mum van tijd uitverkocht. Nieuw werk - 'toen je stilte stuurde' verscheen op 18 november 2006 wederom bij Uitgeverij Holland te Haarlem. ook deze bundel was meteen uitverkocht. erik jan Harmens interviewde pom wolff over deze bundel in de avonden van villa VPRO.

Laat een reactie achter