De poëzieweek loopt weer op z’n einde, het was een veelbewogen week. Waar is het dichtersbal? Wanneer wordt de Turing uitgereikt? Het doet me niet meer zoveel, columniste is wedstrijdmoe. Maar dankzij de halve finale van het NK had ik vrijkaartjes voor de finale, dus waarom dan niet gaan? Het viel nogal tegen. Het was geen al te beste editie met tegenvallende performances (uit het hoofd opzeggen is nog niet performen) en bij elkaar gejatte teksten die ik al vaker had gehoord. De jury was opvallend zuinig met de punten, ik heb geen enkele negen gezien. De winnares bracht een replica van Ginsbergs “Howl”.
Kind, kom niet aanzetten met geweeklaag over jouw generatie van zich uithongerende en snijdende meisjes die aan keuzestress onderdoor gaan. Wij hadden niets te kiezen, je kon na het VWO naar de universiteit, dat was al heel wat voor “mijn generatie”, wier ouders nooit een campus, soms zelden een klaslokaal van binnen hadden gezien. Kunst was een hobby. Literatuur een bedrijf van grijzende volzinschrijvers, naar wie je één keer per jaar tijdens de Nacht in heilige bewondering opkeek, ondanks Vinkenoog en Johnny van Doorn, maar zij waren uitzonderingen.
Vrouwen publiceerden alleen als ze de vriendin/vrouw/groupie van waren. Je kon als vrouw maar beter tijd steken in de versierkunsten en het uitproberen van soorten anticonceptie dan in het schrijven. Er bestonden geen schrijversvakscholen, talentenjachten, kweekvijvers, poëzie-academies of wat voor academies dan ook. De schoolse canon der nederlandse letteren, daar kon je het mee doen. En nadat je die verplicht had doorgenomen, was je van ontzag zo verlamd dat je het niet zou wagen om zelf de pen ter hand te nemen. Wie werd er nou schrijver? Dat was enkel iets voor goden. Zingen in een bandje leek mij een haalbaarder streven, ware het niet dat mijn moeder me niet liet gaan naar zaaltjes waar types met een veiligheidsspeld door de neus op gitaren stonden te raggen.
Dus nee, kom niet aanzetten met jouw generatie van prijswinnende meisjes die in dit me too tijdperk met het zuiverste geweten een jurypijpbeurtje kunnen afslaan. En wat is dat Tivoli een gelikte tent geworden. Lief en ik wisten niet hoe snel we moesten verdwijnen in de nacht. Er was nog meer poëzie, waaronder de bekendmaking van de dichters op de Poëziebus, waartoe columniste ook behoort, en Aurora Guds, en de Leeker toondichter Foleor van Steenbergen die prompt voor Rembrand werd uitgescholden.
En Peter Posthumus was uit Denemarken overgevlogen om columniste van wat schrijftips te voorzien, maar niet nadat hij had verzucht hoe blij hij was weer terug in Amsterdam te zijn. En dan dat Deens, ik versta er nog altijd geen hout van. Maar ik heb wel weer flink wat nieuwe dingen geschreven. Misschien ga ik toch maar weer es een roman schrijven, vertrouwde ik hem toe. Ik kan dat, ik heb er drie geschreven voordat ik me op de poëzie stortte, ze zijn weliswaar ongepubliceerd, maar ik heb oefening genoeg gehad, me dunkt. Jij moet een roman over Srebrenica schrijven, zei Posthumus plotseling. Als er iemand is die dat kan, ben jij het wel. Alsjeblieft niet, huiverde ik, daar kan ik me alleen maar aan branden. Dat is zo’n slangenkuil, een loopgraaf waarin de diverse partijen al 25 jaar verschanst liggen zonder een millimeter te zijn opgeschoven. En ik wil geen partij kiezen.
Jij kunt daarboven staan, jij kunt het thema naar een hoger plan tillen, zei Posthumus overtuigd. Als ik de zaak van alle kanten belicht word ik gekielhaald, gaf ik. Dat moet je ook niet onder je eigen naam doen, maar onder een pseudoniem. Sowieso word je onder je eigen naam niet serieus genomen als je als dichter bekend staat. Dan denkt men dat je de romanschrijverij en maar een beetje bij doet, dat overkwam Starik ook. Maar ik heb nog geen verhaal, zei ik. Daar kom jij wel uit, let maar op. Vooral als ik het zeg. Ik weet mensen altijd te motiveren, tenslotte is Aurora ook door mij aan het dichten geslagen. En zo staarden mentor en leerling even peinzend naar de ondergaande zon boven de daken voordat we nog een drankje bestelden.
werk in uitvoering van nacht tot dag
schuif ogen dicht, laat het licht toch tanen, blijf binnen
dit is het uur waarop er wonderen worden verricht
de vragen opgeborgen, de hoop uitgestald
je bent creatief lucratief met woorden, het stoort je niet
dat hij ze letterlijk nemen zal, je bent een schoonschrift-
dichter, later moet alles in het net, nu kun je je het
geslobber veroorloven, een huid om op te morsen
krakende planken om te oefenen, de praktijk vraagt
geduld die menige gulzige minnaar niet bezit
ik zeg je dat een stad niet in een nacht wordt gebouwd
zoals vingers tijd nodig hebben om uit te botten
om naar de maker te gaan staan als je in vreemde aarde wroet
de tijd heeft hem nodig om te stelen en dan nog
ben je niet zeker van onverdeelde aandacht, hij draalt en wacht
alsof de gloed hem dat verzocht, als jij hem op het spoor
verdwijnt hij in kieren van de nacht, de draden wapperen los
maar jij kunt niet zonder mij bestaan, beschaamd zet ik je op
hang een laken uit mijn raam, verkleurd met het vers van morgen
Jolies Heij