Over plagiaat & fantasie
Jatwerk, het is een gevoelig onderwerp binnen de letteren. En wanneer is iets gejat of geïnspireerd door? Er zijn dichters die de stijl van hun held(in) nauwgezet en vakkundig kopiëren en toch hun eigen stem behouden. Er zijn er die aan de hand van één gejatte regel een hele nieuwe tekst weten te scheppen. In Duitsland is het Slamregel Nummer eins: der Text muss selbstgeschrieben sein en daadwerkelijk heb ik een keer meegemaakt dat iemand werd gediskwalificeerd omdat zijn tekst te zeer op een tekst van Sebastian 23 zou lijken. Aangezien de desbetreffende Slammer niet tegen zijn diskwalificatie in het geweer kwam, mag ik aannemen dat hij zich werkelijk van het onedele jatmétier had bediend. Toch blijft het lastig.
Wanneer is er sprake van plagiaat? Als je hele bladzijden overschrijft of slechts één regel? En wie is er tegenwoordig nog origineel in dat oerwoud van stemmen? Ik moet u bekennen, lieve lezer, dat mijn kunst bestaat bij de gratie van andermans woorden. Ik ben namelijk niet origineel en heb geen greintje fantasie. Ik kan alleen maar beschrijven wat ik zie, hoor, lees en meemaak. Tijdens mijn studie heb ik veel duitse expressionistische dichters als Gottfried Benn, Else Lasker Schüler en Jakob von Hoddis gelezen. De heftigheid van hun bombardement aan beelden – de wereld was rond de Jahrhundertwende in rap tempo veranderd en stond op het punt van oorlog – tref je ook in mijn gedichten aan. Dat gebeurt grotendeels onbewust, misschien heb ik gewoon wel een voorkeur voor het heftige boven het kabbelende. Voor de rest schiet je er niet zoveel mee op om je helden te kopiëren, je moet ook de vertaalslag naar de huidige tijd maken.
Daarom ben ik bij Slams gaan kijken en lees ik en luister zoveel mogelijk naar tijdgenoten, ook de duitse. Gelukkig geven die eveneens bij tijd en wijle verzamelbundels met hun laatste pennevruchten uit. Altijd voordat ik begin te schrijven sla ik een dichtbundel open om “erin te komen”. Ik moet altijd eerst de woorden van anderen indrinken voordat ik mijn eigen woorden kan formuleren. En soms is jatwerk mij ook niet vreemd. Maar wanneer is het jatten? Ik maak er mijn eigen versie van omdat ik denk: ja, interessant gegeven, maar ik kan dat veel beter verwoorden. Op die manier zijn veel van mijn (duitse) teksten tot stand gekomen.
Soms ook bewerk ik een gedicht, vertaal het uit het Duits en hertaal het naar het nu. Parodiëren kan natuurlijk ook, zoals bij “Poep an me schoen” van Ingmar Heytze op Koplands “Jonge sla”. Op die manier heb ik al vele gedichten van Else Lasker Schüler, Joachim Ringelnatz en Ingeborg Bachmann “gejat”, dichters die hier geen hond kent. Zo heb ik ook gedichten van Jan Eijkelboom en Tsjitske Jansen voor de duitse Bühne bewerkt, want wie heeft in Duitsland ooit van hen gehoord? Zo vreemd is deze werkwijze niet, in de muziek is het heel gangbaar. Marco Borsato heeft het hele San Remorepertoire bij elkaar gegapt, Gerard Cox (“ ’t Is weer voorbij die mooie zomer” uit het Frans!), Hazes, Liesbeth List en anderen hebben franse chansons vernederlandst en recentelijk googelen leerde mij dat Bluf voornamelijk bij de oosterburen leentjepik heeft gepleegd.
“Zoutelande” is bij Bosse “Frankfurt Oder” en “Zo stil” heet bij Jupiter Jones “So still”. Maarrr… nu kom ik bij mijn punt, wat ik voor de letteren van wezenlijk belang acht – voor de muziek geldt dit minder – , ik wil het niet weten! Jatten is van mij toegestaan, zo lang ik het maar niet merk. Met uitzondering van de parodie, want het is juist onontbeerlijk dat in “Poep an me schoen” de echo van “Jonge sla” weerklinkt. Maar voor het overige wil ik de illusie koesteren – hoewel niemand dus origineel is – dat ik het nog niet eerder heb gehoord. Daarom jat ik van dichters die u niet kent, lieve lezer. Tenzij u ze nu massaal gaat doorspitten, maar dan kan ik met een gerust hart op de moeilijkheidsgraad van het Duits vertrouwen, zodat u verder in de veronderstelling kunt verkeren dat ik een geheel nieuw en authentiek geluid verkondig.
saloon langs route 46
we zijn een kopie van onszelf, het gezonstraalde glas
tot wandelende schaduwen, dun als naakte takken
verlangend naar het nachtelijke museum, hier ligt
de horizon hoog en zijn er ruggen om achter te schuilen
ik ben geen revolverheld, zegt hij, ik ben niet het bloemenmeisje
waarvoor je me hield en werp handkussen als brandnetels
de vagina heeft weerhaken en ik red liever boeken
dan sterren uit brandende gebouwen, ik ben altijd verliefd
op het verkeerde en verzin niets, alleen met het hoofd op hol
dan zul jij stralen in de niches van mijn achterhoofd
als het verwijten begint te regenen weet je wat je hebt
het harde bordkarton en geen suikerspin die zich rozig
naar de handen plooit, parkeerplaatsen zijn hier schaars
voor een plek in de zon, wij stellen ons liever in elkaars schaduw
en rollen onszelf over ge-effende paden, het wordt al kouder
de zon trekt de schaduwen terug, we blijven zonder vorm
langs route 46 het kerkhof van bestorven woorden op dronken lippen
de eettent serveert alleen de truckersschotel
van varkenswangen met gebakken lucht, treurig druipt het vet
uit lopen tussen de ogen gezet, maar we zijn het schieten verleerd
Jolies Heij