Over krokodillen & struisvogels
Columniste en carnaval gaan samen als de leeuw en het lam, de krokodil en de struisvogel. Neen, ik beoefen geen gereformeerdzeeuwse dwangvorm in mijn poëzie (ik beoefen vele vormen, ben zelfs door Robin Kerkhof van een modern sonnet beticht), zoals de grote baas beweert, maar met mijn calvinistische inborst van boven de rivieren was carnaval voor mij altijd een buitenaards monstrum. Het was in de tijd dat de verzuiling nog een staartje had en bij katholieken kwam je niet over de vloer, simpelweg omdat ik op een protestantschristelijke school zat. Er reed hooguit een eenzame praalwagen door een naburig katholiek dorp. Aan dat paard in de gang had ik een bloedhekel, aan André van Duin trouwens ook.
Toen ik naar een katholieke middelbare school ging, kwam ik wel met katholieken in aanraking, maar de Utrechtse Heuvelrug is nou niet bepaald een carnavalsstreek. Toen ik een tijdje nabij Bergen op Zoom woonde, kwam het gerommel al naderbij, maar dan vluchtte je gewoon naar het reformatorische Tholen. Toen ik in het zuidduitse Freiburg woonde, gingen we met het hele studentenhuis naar de Basler Morgestraich, die om vier uur ’s nachts begint en een geweldig spektakel is, een eindeloze optocht van Pierrotfiguurtjes die op trommels slaan en fluitjes bespelen. Maar toen de optocht gepasseerd was, was het feest ook meteen voorbij, het blijven toch calvinisten in dat Zwitserse.
Inmiddels treed ik al jaren regelmatig in Brabant en soms ook Limburg op en heb er vele vrienden. Mijn vader woont sinds jaar en dag – als hij niet in Vlissingen verblijft – op de Wouwse Plantage bij Roosendaal. Een paar jaar geleden kwam ik per abuis in het feestgedruis in Oeteldonk terecht. Ik vond het geweldig, hoewel je kroegen dan maar beter kunt mijden. Ik hou van verkleedpartijen, dat zal het zijn. Dat is ook het principe van carnaval, dat je vanachter dat masker en onder die exotische kledij een lange neus naar het gezag maakt. Zou ik die stijve hork van een natuurgenezer niet eens kunnen verleiden? was een stoutmoedige gedachte die prompt in me opwelde.
Niet geschoten is altijd mis, dus knalde ik de deur van het tuinhuis open, alwaar de natuurgenezer in zijn sloffen op de divan naar het plafond lag te staren. Ik ben depressief, kreunde hij voordat ik iets kon zeggen. Mijn geilsoldate is nog altijd niet teruggekeerd, volgens mijn spionnen zet zij de bloemetjes buiten in Tullepetaonestad. En mijn goger beroep schiet niet op, want Karremans, die voor mij zou getuigen, is door de asbest geveld. Dat lijkt me geen straf, Radovan, zei ik, misschien komt van uitstel wel afstel. Je wilt toch niet wegrotten in een cel met een gat in de grond? Je krijgt het nergens meer zo goed als hier. Maar get gaat mij om gerechtigheid, om get belang van mijn zaak! vloog hij op. Al goed, suste ik, daar is nu even niet veel aan te doen. Dus laten wij ook eens de bloemetjes buitenzetten, veel mensen komen tijdens carnaval de ware liefde tegen.
Ik wil geen ware liefde, jammerde hij, ik ben gelemaal klaar met de liefde, ik ben alleen nog maar ongelukkig, mijn gart draagt een rouwrand. Zoals je wilt, zei ik koel, ik ga wel zonder jou de beest uithangen. En ik stortte me in het feestgewoel van scherpslijpers, scheidsrechters, clowns en brandweerlieden, natuurlijk niet voordat ik me in mijn krokodillepak had gehesen. Aan iedereen die het wilde liet ik mijn tanden zien, door die tanden was ik onherkenbaar en ook ongenaakbaar, want de gezagsdragers bleven op veilige afstand. Plots werd ik echter bij mijn krokodillenlurven gegrepen en een portiek ingesleurd. Een struisvogelkop kletterde tegen mijn tanden, de dikke lippen schuurden langs mijn onderkaak. Vergip, get valt nog niet mee om een krokodil op de bek te pakken, klonk het mopperend.
Wàt?! riep ik verbijsterd. Probeerde jij mij nou net te zoenen, Radovan? En wat doe je hier als struisvogel? Ik ben toch de struisvogel bij uitstek, grijnsde ie. Ik steek mijn kop lekker in get zand, ik wil niet weten dat ik schuldig of verliefd ben. Alleen in mijn struisvogelvermomming kan ik jou liefgebben, maar gelaas niet zoenen vanwege je tanden. En morgen, in onze normale gedaante, zullen wij dit alles weer vergeten zijn, ja, ik gelast je om niet meer aan dit onfortuinlijke incident terug te denken.
leutstoet van tullepetaonestad tot krabbegat
winter kruipt terug in de grond, krokussen staan uit te buiken
feesttenten wapperen gure bewoners naar buiten
met een groot wouw-effect worden ze klaargestoomd
om verkleed als poelepetaten de leutwagen te flankeren
de praalwagen is gemaakt van pir, het rood en groen
werkt als een lap op de hoge stieren van dit dorp
die dan maar een feestmuts opzetten, gebroederlijk
vormen wij de leutstoet van tullepetaonestad tot krabbegat
ergens is wel een ouwe bok die een groentje lust
en meisjes die uit de rooie kool zwermen
eerst nog een pilske, een prins en dan te sterven
aan dit carnaval der burgers, ook de papboer danst
vergeet het rood en groen van het papdomfatsoen
maak een dikke neus tegen de kinkels van klapzand
verstouw de volgevreten schuren, blaas de al te bolle
wangen op en laat de lepel rechtop staan in de pan met het dwarse stijfsel
geef je kiel niet af aan de concurrent, wees trots dat
je een parelhoen bent waar anderen niet weten noch begrijpen
daar is het om te doen, achter die karavaan van gereguleerde
anarchie aan tot de klepel luidt, want we zen wir de leste