Over liturgieverbranding & boetekleed
En zo belandde columniste op haar vrije zaterdagochtend waarop zij het gewoon is – net als op alle andere dagen in de week, het columnistenbestaan is nachtwerk – uit te slapen bij de katholieke mis. De vader van goede vriendin A. was overleden en ja, dan ga je naar de begrafenis. Ik wist dat de goede man zijn laatste jaren, sinds de dood van zijn vrouw, bij de fraters had gesleten en dan kun je verwachten dat er een pastoor komt opdraven om een stichtelijk woord tot de goegemeente te richten. Nou heb ik niets tegen stichtelijke woorden, integendeel, net als poëtische woorden kunnen ze voer voor de geest zijn. Ook heb ik wel eens een kerk van binnen gezien, weliswaar niet zo frequent als in mijn jeugd, toen ik nog actief geloofde en op een koor zat, maar het komt voor. Protestant of katholiek, zelfs islamitisch maakt me niet uit, hoewel die laatste geloofsrichting er uiterst wereldvreemde opvattingen inzake vrouwenemancipatie op nahoudt.
Trouwens, zijn de zuilen hier in NL niet al decennia geleden neergehaald en is niet iedere geloofsviering een keuze en een lichte, blijmoedige variant van wat ooit in de Statenbijbel werd uitgedragen? Wel, lieve lezer, ik waande mij in alle vroegte in de duistere tijden van de oude Statenbijbel. Ik kreeg zin om iets in de hens te steken, een liturgieverbranding te initiëren. Het wierookvat uit het raam te kiepen, het bloed des Heren op het boetekleed te spugen. Des duivels was ik dat ik gedwongen werd om zo’n middeleeuws tafereel bij te wonen waar zelfs de uil van Thierry geen brood van lust. Je zou er als katholiek trauma’s van oplopen, om van minderwaardigheidscomplexen nog maar te zwijgen. Neem nou de tekst die we als een versje moesten opzeggen (maar columnistes lippen bleven stijf gesloten): Ik belijd voor de almachtige God, en voor u allen, dat ik gezondigd heb in woord en gedachte, in doen en laten, door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld. Verschrikkelijk! Dan kun je net zo goed het mes over je eigen keel halen. Op dat moment dacht ik mij nog in een uitzonderlijk rariteitenkabinet te bevinden, maar nee, mijn goede vriendin C. haalde me na afloop uit de droom door te stellen dat dit tegenwoordig schering en inslag in de katholieke kerk is en dat zij daarom op een slapend lidmaatschap is overgestapt.
Hoe denken ze ooit nog jongeren bij deze poppenkast te betrekken? vroeg ik verwonderd. Dat interesseert ze niet, luidde het antwoord, als het maar recht in de leer is. Je wilt toch niet zeggen dat je zoiets nog nooit hebt meegemaakt? riep mijn – ook al katholieke – kunstbroeder, die ’s avonds kwam eten, uit. Wees blij dat het tenminste niet in het Latijn was! Op mijn weerwoord dat ik in de jaren 80 zoveel missen had bijgewoond als lid van een swingend jongerenkoor met combo dat franse chansons en gedichten van Gerard Reve op muziek ten gehore bracht zei hij: Dat was ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie. Dat was uitzonderlijk, dit is nu de normale gang van zaken.
Nu snapte ik ineens waarom een dwarse dichter als Frans Babylon zo tegen de kerk aanschopte en menig Brabander die ik spreek eerder vroeg dan laat over zijn katholieke jeugdtrauma’s begint. En ik altijd maar denken dat die aan de gereformeerden waren voorbehouden! In mijn jeugd ging het er bij de katholieken veel gemoedelijker aan toe, die stapten tenminste uit de kerk rechtstreeks door naar de kroeg, daar was ik dus liever dan bij “mijn” gereformeerden. Enfin, na al dit tandengeknars wachtte ons tenminste een copuleuze lunch bij de Biltsche Hoek. Maar toen ik het zaaltje voldaan weer verliet, zag ik op de gang plots de witte knot van de natuurgenezer langsflitsen. Radovan, jij hier?! riep ik uit.
Kijk eens aan, heb je zowaar je oude beroep weer opgenomen, compleet met minervabril en energetisch aureool. Stil toch, fluisterde hij, ik ben hier incognito. Ja, ik zal geus wel verwarde zieltjes redden als die zich aandienen, maar ik ben ondergedoken in de Biltsche Goek sinds ik levenslang geb gekregen. Gier slijt ik mijn dagen in get ligbad vol wijwater, gesel mij met een fluwelen zweepje en stuur schietgebedjes naar de Allergoogste opdat mijn zonden worden vergeven.
sterfelijk na de plechtigheid
er zullen bomen zonder schaduw aan de zoom staan
ze beschermen niets van waarde, berooid
van knoppen met kou in de krimpende wortels
wacht de aarde op weer een lichaam, ondergronds
het zwijgende leger, bovengronds de rouwende raven
die de erfenis bespreken, herinneringen afvinken
mannen met hoge hoeden en touwen om de nek
vrouwtjespinguïns op bemoste hakken, de geestelijke
in het paaskleed in hun midden, er mag gesproken worden
spenderen is belangrijker, de hoeden groeien
als wijnranken de hemel in, er wordt nauwelijks gesproken
toch kan men maar geen afscheid nemen van de dode
die men in heilige handen weet en toch knaagt er
iets aan de kist alsof zondes nog niet zijn afgelost
alsof nooit meer toch definitief is spoeden we ons
terug naar het altaar en koffie, we willen gedenken
sterfelijk en stoffelijk te zijn, zijn dankbaar
voor onze schaduw, produceren geluiden
als tekens van leven, raken huiden aan, dromen stiekem van
een plooibaar lichaam in een zacht bed in een verfomfaaid hotel
Jolies Heij