
ma 22-7: rustdag
… gevechten tegen het zuur …
Weer tijd voor wat artistieke voorprogramma’s, vindt Wilfred. Hoe kun je zo’n rustdag beter dan zingend doorbrengen? Ik zie trossen opgestoken vingers in de kajuit-juit-juit, vier om precies te zijn, maar negeer die gewoon. Heb niet voor niets al dit voorwerk voor Wilfred gedaan. O, de vingers zijn voor Nelis bedoeld. Men heeft dorst. Over zingen gezongen (Danke Ranke): zoals wij weten wordt half augustus, rond Maria Hemelvaart – hoe deze ongelovige hier nu plots mee komt? – bekend in welke stad volgend jaar mei het – en nu moet ik even spieken – Eurovisie Songfestival plaatsgrijpt. Het (d.i. de strijd) ‘gaat tussen’ Maastricht en Rotterdam. Ik vermoed Oisterwijk, dat acceptabel ‘tussen’ Genoemde Steden ligt. Het zal daar wel ‘gaan’. ‘Bonsoioioioir Oe-as-ter-wiezjque!’ Hoe zou de Franse jury dat Oisterwijk uitspreken? Sommige laaglandnatievelingen hebben er al moeite mee. Welnu, vandaag op de tweede rustdag het Eurovisie Songfestival in het piepklein en een tikkeltje anders: Des Kantelaars Zure Visie Wrong Festival! DKZVWF! Wie kent het niet?! Ik zie opnieuw minstens vier opgestoken vingers. Er wordt snel gedronken. (Leffe D nummer 2 alweer. Dank je, Nelis. Zeg, wat doet zo’n mooi biertje als jij in een eenvoudige kroeg als deze? Opgedronken worden? [hahahaha] Leuk, Alloy.) Basissmaakversterker voor het Wrong Festival is: zuur. Heel klein dus. Een liedje, een extra versje. De liedtekst is ook van Wilfreds hand trouwens, ik bedoel, nu van zijn hand, niet zijn stem, maar toch helemaal Alloy, herkenbaar aan dezelfde dreun met dat lettergreepje extra halverwege de even regels. Hij gaat maar door, die ‘Bulderdijk’, die ‘onvermoeibare versifex’ van de 21e eeuw. Op zeker moment moeten mensen het toch zat zijn, zou je denken. Parijs is nog ver en de stekker er nog niet uit. N.I.W.… Pannekoek heeft het op muziek gezet. Nelis, die vindt lang genoeg zangdroog te hebben gestaan, vertolkt het lied, getiteld Zuurstok Sjanie. Uit de tijd dat Wilfreds maag door ene Helicobacter gekraakt werd. M.E. erbij, traangas, dat werk. Smaakmaker opnieuw: zuur. Er zal overigens geen applaus, boegeroep of gejuich uit het publiek klinken. Het publiek zijn wij en wij geen publiek. Mooi festival is me dat…
Ze was niet meer de jongste. Ze was behoorlijk stok. / Geen nazaat, door een houding waar al menig man van schrok. / Ze noemde dat een keuze, maar doorgaans klonk het zuur. / Nu kon ze enkel wachten op de slag van ‘t laatste uur. / Berucht als ‘Zuurstok Sjanie’, vanaf de kleuterschool. / Ze zeek met valse branie al haar bijtend vitriool. // Zo kwam ze zelfs ter wereld. Zodra het vlieswerk brak, / vervulden moeder golven walging tot haar schedeldak. / Toen Zwaan lag bij te komen – dat ding eruit gestouwd – / werd zij al zonder reden door het mormel toegesnauwd. / Daar had je Zuurstok Sjanie, ons rinse aureool, / vast werkend aan haar manie tot gesneer en apekool. // Ze trok haar wrange sporen, veel zuurte liet ze na, / ontkalkte elke ‘vriendenkring’ met ongekend pH. / En waar zij ook passeerde, de zakken vol venijn, / hing penetrant huishoudelijk de meur van haar azijn. / ‘Daar zuigt weer Zuurstok Sjanie,’ zo treurde men in koor / en heel die zangcompanie ging er langzaam onderdoor. // Nu giet ze dus haar zuren in zo’n verzorgingshuis. / Ze bijt nog massa’s mensen weg, het personeel incluis. / Maar straks zal het gedaan zijn, ondanks dat aceton, / een stof waar Maag’re Hein, hoe sneu voor haar, wél tegen kon. / Dan gaat daar Zuurstok Sjanie aan ‘t hemelse gewelf / bij strijkwerk Mantovani voor verzuring van God Zelf. // Dan toost je maar op Sjanie met borrel, bier en bowl, / bevrijd van de litanie van die zerpe kutviool.
Dank u, u bent een fijn publiek! Altonice doet nu, in modern Nederlands zowaar, een gedicht dat haar uit tijden van weleer ingefluisterd is door – en nu moet ik even spieken – het chanson ‘La maison où j’ai grandi’ van Françoise Hardy, de bekende chanteuse de La Vague Yé-Yé: een stukje geschiedenis, een riviertje, een wonder, een vleugje jeugd, de dingen de baas en alles wat voorbij gaat. Druk ik het zo goed uit, Altoos? Ze schudt schuchter nee. Immer schudt achter haar Pleegzuster Bloedchileen ook het hoofd, van het lachen. Juist. Gezellig, mensen. Ga je gang.
om de slochter
de moesboeren boeteprevelend bereid
gereed voor kilometers slopend geslof
naar de heilige stee om – o wonderheid –
de tot zuurtoost geroosterde christusstof
elders te velde huivert een vendelflard
geuzen – verguisd vergeten en bijna heen –
overste helling kwam van zee trof het hart
kil slaat de leden het dooraderde veen
eens zal – de hemelen hun vuurwet gewist
geen woord gesmoezeld in het recht ter vest –
ons het pad vrij zijn tevreden om wat is
zo de slochter om niets meer stromend west
Fijn, Altoos. Over naar Alloy. Momentje. Eerst dit:
HvdD: n.v.t.
DK: n.v.t.
Dank voor uw bijdrage, heren. Alloy nu. Hij staat, het bergop achter de rug, al klaar op het podium. Ik vraag me de laatste tijd af: is dat trapklimmetje in de tweede helft van de Détour dan geen probleem meer voor ‘m? Vreemd eigenlijk. Hij is toch niet minder gaan zuipen, integendeel. Destijds beklom hij het podium zoals elk jaar op Maria Hemelvaart in de brandende augustuszon godvruchtige pilgrims voorbij de houdbaarheidsdatum de ellen(de)lange trappen van de Panagia Evangelistria op het Griekse heilige eiland Tinos richting de wonderbare icoon van de Verkondiging aan de Moeder Gods. (Alweer dat katholieke gestoemp en geslof door het hete stof. De tour, maar dan anders.) Dat zegt (mij) wel iets. En ik heb het niet eens van Herbert. Die loopt vooral voor ongeïnteresseerde wielertoeristen door Franse kastelen te gidsen. Maar het blootsvoets en dito knies kruipgestrompel staat me nog helder op het netvlies. (Leffe D, hoi. Dank Nelis.) Maar goed, alles went, zullen we maar zeggen. Of steeds minder mensen hangen zijn zatte geklauter aan de grote klok, ook mogelijk. Dat is het. We hebben het er niet meer over. Intussen vraagt men zich hier aan boord van MS De Kantelaar af waarom ik zo eindeloos in mezelf zit door te typen. Hm. Oké dan, Alloy. Laat ze maar roepen. Ik verwacht op deze rustdag een soort pas op de plaats. Zit ik er ver naast?
ROEPT U MAAR
“Surplace!”
Hij wilde wel een wijntje. Zo’n wijntje van de streek.
Hij nipte wat, z’n mond trok scheef. “Mon Dieu, ze gaf me bleek!
Twee flessen Evian nog!” Hij hield het bij dit glas.
“Het zal me niks verbazen, mensen, als ik straks zuur plas!”
Ontkalkt en hevig spoelend verliet hij snel de stad
met in zijn muil de smaak nog van een half sportfondsenbad.
U ziet dat zo’n châteautje soms fout naar binnen glijdt.
Maar we zitten hier gebeiteld en we zitten hier geheid!