Over aircostress & druiloorweer
In deze zomer, die volop woedt, leren we een hoop nieuwe woorden die
voordien nooit werden gebezigd. Voor de taalliefhebber in columniste een
waar genot, voor de hittehaatster in mij een kwelling. ’t Is weer
voorbij die mooie zomer, zong Gerard Cox in 1973, toen we nog van die
heerlijke Azorenzomers hadden met miezerregen bij een schamele twintig
graden. Van de hete zomer in 1976 herinner ik me slechts de dagen in de
riante, schaduwrijke tuin van mijn jeugd met naast mij de radio (die op
batterijen liep) op Hilversum 3 en het chagrijn toen er enkel
treurmuziek op was omdat er op een ver eiland twee vliegruigen vol
vakantiegangers op elkaar waren gebotst. (Wie herinnert zich dát
eigenlijk nog?) De eerste échte hitte, die ik bewust meemaakte, was in
de zomer van 1992, toen ik in Freiburg studeerde en in het zuiden van
Duitsland werd het al gauw een paar graden warmer dan hier. Daar
beschikten de meeste openbare gebouwen over een airco, of Klima-Anlage,
zoals de Duitsers zeggen. Dat gold ook voor de universiteitsbibliotheek
en omdat ik net aan mijn scriptie begonnen was, kwam dat goed uit. Later
– in die zomer van de dode bejaarden in Frankrijk – heb ik er nog een
glorieuze eenenveertigkommanogwat graden meegemaakt. Nu zijn begrippen
als hitte-eiland, hittestress en hitteberoerte heel gewoon. Ik woon zelf
op zo’n hitte-eiland, in de stad, op een bovenwoning met twee dakramen,
wel met een park voor de deur, maar mijn dak wordt helaas niet door
verkoelende boomkruinen overhuifd. Manlief heeft een koele
benedenverdieping, maar de computer staat boven, waar het alweer een
stuk warmer is. De utrechtse openbare bibliotheek heeft geen airco, het
amersfoortse Eemhuis wel. Sinds dat mijn nieuwe werkterrein is sleepte
ik me door de zindering naar het station. Gelukkig was de NS nu zo
verstandig geweest om de nieuwe sprinters, mét airco, op dit traject in
te zetten, zodat ik bij een aangename drieëntwintig graden naar
Amersfoort boemelde. Het was heerlijk vertoeven in het Eemhuis. Mijn
hittestress verdween op slag. Tot ik het ronduit frisjes kreeg. Daar had
ik al rekening mee gehouden door een vest mee te nemen, maar het was
een dun zomervestje en niet afdoende bij de kille achttien graden waarop
de thermostaat ’s zomers én ’s winters is afgesteld en dan zit je er
immers ook niet in een katoenen jurkje. Hittestress werd zodoende
aircostress, bovendien werd ik, toen ik weer buiten stond, ineens
dermate bevangen door de hitte dat ik bijna van m’n stokje ging. Er
volgde ook nog eens een zwoele nacht zonder een zuchtje wind tijdens
welke ik het in de verte zag flitsen en de zeiljachten op de
Loosdrechtse Plassen omsloegen, maar afkoeling ho maar. Dan maar de
provincie uit naar de zeeuwse kust. Daar was inmiddels een onweersband
overheen getrokken en werd slechts nog een zuinige eenentwintig graden
gehaald. In Groningen is het nog altijd dertig graden, wist de vriend
bij wie ik verbleef. À propos, ik heb soms van die periodes dat ik aan
W.F. Hermans moet denken, zal wel door Groningen komen, met die
Martinitoren waaronder Onder professoren zich afspeelt. W.F. wordt zwaar
overschat, wees ik hem terecht. Hij heeft zeggen en schrijven twee
goeie boeken geschreven, namelijk De donkere kamer van Damocles en Nooit
meer slapen. Het was een cynische zeurkous, zo ongeveer als het huidige
zeeuwse druiloorweer. Laten we het liever over iets vrolijkers hebben.
Of een plaatje opzetten van Anne Vanderlove, ook wel de franse Joan Baez
genoemd. Hier in eigen land totaal onbekend en kortgeleden roemloos
gestorven, maar in Frankrijk een ster. Zij is van een heel andere orde
dan die Plastic Bertrand, waar jij zo mee dweept. Laten we nu naar Anne
luisteren, dan kom jij volgende week naar mij op de Poëziebus luisteren,
als we Rotterdam, Amsterdam, Zwolle, Groningen, Eindhoven, Gent en
Mechelen aandoen. Waarop warme franse klanken de huiskamer vulden en we
een regendansje deden.
Zomer in Zeeland
We sliepen met Saskia en Serge in een duinpan
renden met de zeepaardjes
regen kwallen aan het spit.
We legden zandkastelen aan
met een slotgracht van snot
we wilden ons werpen voor tankers aan de gezichtseinder
om mee naar Engeland te varen
emmers zeezout over de horizon kiepend
golfbrekers tot in de hemel.
Het enige andere gezin met schep was Duits
maar moeder verzekerde ons
dat ze niets met de oorlog te maken hadden.
Ik had graag eens een mof tot moes geslagen
en cowboy en indiaantje gespeeld
met schepjes, vormpjes en emmertjes.
Graag was ik terug in de schelp gekropen
om het ruisen van die jaren weer te horen
we gingen met de zon naar bed
namen een zeester als huisdier
speelden buut onder de strandtent op brakke palen
groeven een kuil voor onze foto-albums.
Jolies Heij