
Pom, liefste,
Voor de liefhebbers: op een website voor rijmelaars (waar, onder anderen, een perfide man onder het pseudoniem “Bas Boekelo” nog immer haat en domheid zaait) liet schrijver dezes zich eens verleiden tot het construeren van sonnetten die stiekem opgebouwd waren uit higgledy-piggledy’s dan wel olbols. Het betroffen gelegenheidsdichten, hieronder ongewijzigd weergegeven—de eigennamen incluis.
In het magnum opus ‘Zeslettergrepigheid’ (een woord dat, tussen haakjes en ironisch genoeg, de hoofdklemtoon op de tweede lettergreep draagt) van H. Polzer vindt men de uitvinding van het construct op p.92. Zoals ondergetekende de van zelotisme haast waanzinnigen op hierboven omschreven website trachtte in te doen zien: een dergelijk construct zal bij hantering van staand rijm aan het eind van de oneven sonnetregels altijd conflicteren met het door de olbol (goed, door A. Hecht & de zijnen) gedicteerd & zeer strak dactylisch metrum. Het creëeren van een zogenoemd ‘olsonbolnet’ met staand rijm op de oneven regels van de eerste acht (zoals Polzer deed in zijn geversificeerde hapax), leidt onvermijdelijk tot schrikkelrijm óf een doorbreken van de dactyli door brevis in longo—beide door De Drs. als doodzonde bestempeld, als we dan toch tot in de marges dooremmeren. De enige manier om zulks te vermijden, is door de constructie van een glijdend rijm in de oneven regels van het octaaf, zoals onderstaand in III. is gebeurd. Het slepende rijm in I & II. blijft ongeveer zo onvolmaakt als dat van Polzer in zijn construct. Uit met dichterlijke idolatrie!
Overigens ben ik van mening dat Lucebert een nazi was (zie, tussen haakjes, ook eens het saillante naschrift van Alexis de Roode c.q. de redactie van Hekelvers bij de laatst geplaatste verzen aldaar. Het ware kostelijk zo het niet zo navrant was.).
I.
Bas, nu uw achting graag! Ja, kom erbij (door ‘m
hier te betrekken vermijd ik de smaad).
Zag u ooit hier op dit dwingelandijforum
dichtwerk zo sierlijk en zo adequaat?
Dat dacht ik ook al niet. Zie toch zijn glijporem
glimmen: de vlegel die brille slechts haat.
Hoon valt ten deel aan het rijmelarijschorem
dat, blijkens stoplappen, immer bestaat.
Toch is ’t funest, weet u,
langer zo door te gaan—vierkant
verdommen wij haarkloverij.
Vijftien april heet nu
Olsonbolnettendag! Hier kant
de meute zich vast tegen mij…
II.
Juffrouw Verlinde met juffertje Prik door de
gangen: een dinsdag in ’t schools internaat.
Zien zij daar Hendrik! Zijn wedervraagantwoorden
zelden opmerkelijk, nooit accuraat.
“Zeg, mijne juffers!” Indachtig slechts lustmoorden
nemen zij Hendrik welwillend de maat.
Disassociërend naar amusementsoorden
luisteren beiden ontstemd maar beaat.
Dan zijn ze boos. Ik zie
beiden hem optaters geven—hij
schreeuwt, en rent schreiend naar bed.
Niet meer getergd door die
klaagmuurklachtlangspeelplaat schreven zij
blij een dactylisch sonnet.
III.
Dit had ze nooit verwacht. Oh, welk 1 odium!
Wee diva Ditmar in dit exposé:
Amper beklom zij het mooischrijverspodium
Toen iemand baste: “Welk lipdiarree!
Poep aan de nieuweling!” ‘Slik een Imodium®!’
Riep zij. ‘Of beter, je neemt er maar twee!
Stinkend uw wonde: als heelmeestersjodium
strontwerpen is, doe ik graag met u mee:’
“Weg met de voorschriften!”
Riep zij zeloten toe. Hinderlijk
werd ze genoemd, en gehoond.
Hoor ze nog doorkiften…
Polzerdiscipelen. Kinderlijk
kliederwerk werd hier getoond.
D.