In de kinderwagen zag ik je dochter als een ansjovis in zoet water liggen
Je zei met lachend ongemak dat ze een beetje te groot is

In de kinderwagen zag ik je dochter als een ansjovis in zoet water liggen
Je zei met lachend ongemak dat ze een beetje te groot is
Ik had het zo nog niet bekeken
Ze keek als een baby nog zo klein terwijl jij haar al als opgegroeid ziet
Ik had haar maanden niet gezien, maar zag nog altijd dezelfde lach
Enkel wat grotere botten en het jasje die wat strakker zat
Het was jullie dingetje geworden
Vandaar die lachende blik en dat knikje naar de grond waar de weg de losse lijnen langzaam aan elkaar verbindt
Zij die vooruit geduwd wilde worden. Ook al kon ze dat prima zelf
Zij die voor de deur stond met haar schoentjes zelf gestrikt
Maar als kleintje in de wagen wilde liggen met de kin op de borst en een afwachtende blik
Door het bos wilde ze lopen
En terwijl ze eigenlijk al wist hoe dat eruit zag, deed ze alsof alles nieuw was en de losse lijntjes nog als veters aan elkaar moest strikken
Ze herkende me nog, want ze groeide uit haar babyvorm en zat zo rechtop
Binnen enkele seconden haar gezicht gegroeid vervormt naar meer emotie
En zei “Hallo”
Ik zwaaide terug, en haalde mijn hand, die ik de hele weg in mijn zak had gestopt, omhoog
Ik zou ook wel in zo’n wagentje willen liggen. Met een zonneklep die ik inzet wanneer ik wil
Dat ik dan weer lach om elk geschreeuw en schreeuw als ik iets niet wil
Onderuitgezakt in een bedje van ondersteuning waarvoor nu nog enkel mijn hand in mijn zak rust
Wandelend met mijn moeder erachter, soms ongemakkelijk lachend wanneer ze weet dat ik eigenlijk zelf zou moeten lopen
Maar ik kan de hand er zo op leggen
Want wanneer begroeting niet meer aan hun mimiek is te zien, en ze gewoon kunnen zeggen
Dat de omgeving het bewustzijn waard wordt om contact mee te kunnen maken
Kunnen ze het ritme van de voetstappen van hun vader horen
Doet hun de stralende blik de zonneklep openen
En beginnen ze toch langzaam zichzelf vooruit te duwen
Suzanne Krijger