
Er zijn steeds minder mensen die de r nog kunnen zeggen.
Die fraaie, onvergelijkelijke vaderlandse r, die rolt als de branding van de Noordzee. Een karakteristiek zacht grommend geluid dat symbool stond voor de hartelijke norsheid van de inwoner van de Lage Landen bij de zee.
‘Rrrot toch op’ valt perfect uit te spreken als men over de juiste, ooit aangeboren r beschikt. Maar die sterft langzaam en onontkoombaar uit.
Net zoals de kleedjeskloppende huisvrouw met bijbehorende mattenklopper is uitgestorven, de voddenman is opgevolgd door de Turk die met busje langs afvalcontainers cruist en er geen melkman meer is die huis aan huis de hem aangereikte kan vult met romige, vanzelfsprekend volvette melk. De kreten ‘mooie gladioooolen!’ en ‘vodden en beeeenen!’ zweven niet langer door de straten. Geen handkar meer te bekennen. Wel bakfietsen. Maar dat is iets wezenlijk anders. Die bevatten geen handelswaar maar nakomelingen.
Alleen mensen die zachtjes gaan glimmen bij de beschrijving van voornoemde taferelen, die kunnen de enig juiste r nog zeggen. Maar in menige stad sluipen deze senioren tegenwoordig zo onopvallend mogelijk langs de huizenrijen, beducht voor het overal en voortdurend signaleren van de vergrijzing. Dat schijnt een probleem te zijn, die vergrijzing. Zo horen wij van vele kanten. Het bestaan ervan heeft geleid tot de oprichting van ouderenpartijen. Broedplaatsen van zanikende, zich tekort gedaan voelende bejaarden, die kennelijk stuk voor stuk een levenlang keihard gewerkt hebben en daarvoor in ruil nu een riante oude dag eisen. Kwezelaars die van het oudzijn hun beroep hebben gemaakt. En die, en dat is dan misschien het geluk bij het ongeluk, ertoe zullen bijdragen dat met hulp van de overheid binnen de kortste keren de Drionpil in de schappen van Albert Heijn te koop zal worden aangeboden.
Bijna erger nog is de panische reactie van dames van zekere leeftijd, die bij het vernemen van het woord ‘vergrijzing’ onverwijld hun haar in de henna zetten en in drommen de winkelstraten bevolken, op zoek naar kunstlederen bomberjacks in dieppaars of knalrood.
Maar dit allemaal terzijde.
De vergrijsden sterven vanzelf uit en met hen de rollende r. Ik betreur het dat die pracht r verdwijnt. En ik heb er een theorie over.
Het begon volgens mij in het begin van de jaren zeventig toen er een gelegenheidskoor werd opgericht voor een televisieprogramma. Kinderen voor Kinderen heette dat programma. En het teistert nog steeds de treurbuis. Een orgie van door stylisten even fleurig als peperduur aangeklede basisschoolleerlingen, die streng gechoreografeerd rondhopsen en die montere liedjes zingen die gerust enige maatschappelijke relevantie mogen hebben. ‘Ik heb zo wa wa wa waanzinnig gedroomd.’
Ik zie in het echt nergens kinderen die lijken op de Kinderen voor Kinderen-kinderen. Waarschijnlijk beweeg ik mij in de verkeerde kringen. Want vooral in de beginjaren werden de kinderen gerecruteerd in Het Gooi. Lekker dicht bij huis en je weet zeker dat je geen dwarsliggende, ongeletterde Tokkies je studio binnenhaalt.
Maar in Het Gooi konden ze de r niet zeggen.
En inmiddels bijna een halve eeuw verder is een stad als Amsterdam overspoeld door ex-Kinderen voor Kinderen. Eerst als student. Later als helft van een yuppig tweeverdieners-stel en nog later als ouders van een nieuw Kinderen voor Kinderen-kind.
In dit verband kan de naam Kinderen voor Kinderen heel serieus genomen worden.
Maar de rollende pracht r is intussen vervangen door de Gooise r. Een r die een zekere afkomst, welstand en eruditie moet impliceren. Een nep r. Een kak r.
Met hartelijke groet,
Uw DinLin.
(red. Gerdin Linthorst)
Laat een reactie achter