
Stel je de situatie voor. Je dochter belt je van school, dat ze niet in staat is een proefwerk te maken. Ze kan zich niet concentreren. Het gaat zogezegd niet. Vorig jaar is ze ook al blijven zitten. Als gezin ga je met pieken en dalen een periode door, die gekenmerkt wordt incidenten die veel verder reiken dan dit voorbeeld. Maar elke keer is het weer een tegenvaller als er iets niet lukt. Je hoopt zo erg, dat er een keer goede dingen gebeuren. Je hoopt zo erg, dat ze een normale puber wordt.
Op een gegeven moment ga je twijfelen of je er goed aan hebt gedaan om haar in de zorg te doen belanden. Op dat moment grijp je elke mogelijkheid aan. Maar intussen kijk je er anders tegenaan. De versplintering tussen diagnose- en behandelinstellingen. Wat de één niet van de ander weet of wil weten. Hoe niets aansluit en alles vergaan is van wachtlijsten. Hoe de verantwoordelijkheden op het zieke af erin zijn gedrild bij de medewerkers in de zorg. Stel je voor, dat je op een nacht op de crisisopvang zit en je vraagt of er een drugstest bij je dochter gedaan kan worden. De psychiatrisch verpleegkundige geeft aan, dat zij dat niet mag beslissen. De opgetrommelde psychologen aan tafel zwijgen. Je vraagt de verpleegkundige wie er dan wel mag beslissen. Ze geeft aan dat dat de psycholoog van dienst is. Je kijkt naar de overkant van de tafel en vraagt of dat klopt. Dat wordt beaamd. Je stelt hen de vraag of er een drugstest gedaan kan worden. Zij geven aan, dat je daar wel toestemming voor moet geven. Je vraagt je af, wie er in de kamer niet heeft zitten luisteren.
Je vraagt je af, of die medicatie niet meer schade heeft aangericht, dan dat het goed gedaan heeft. Je kind is niet meer in staat om zich te concentreren blijkbaar. Ook is er geen uitzicht wanneer er ooit gestopt kan worden met de medicatie, die eigenlijk maar voor een half jaar bedoeld was. En eigenlijk is er weinig veranderd aan het gedrag van het kind, behalve, dat ze door de tijd verworden is tot een patiënt. Een willoos mens, overgeleverd aan wat haar overkomt. Slechts ontwijkende keuzes makend. Zich verdrinkend in TikTok, Snapchat en Netflix. Maar er is geen psychiater, psycholoog of hulpverlener die er ook maar een vraagteken bij stelt of dat goed is. Als je ernaar vraagt hebben ze er zelf geen mening over. Dat is raar. Iedereen heeft toch altijd een mening?
Je kan nooit in het hoofd kijken van een ander. Je weet nooit hoe erg het is. Maar bier en wiet hielpen vroeger voor heel veel. Dat wat in vroeger tijden oogluikend werd toegestaan, wordt nu via alle mediakanalen en de overheid zodanig gedemoniseerd, dat de brave ouders van nu zich er graag naar schikken en hun kinderen ‘beschermen’. Rondhangen met je lotgenoten hielp ook. Je vrienden uit de buurt opzoeken hielp ook. Je vrienden op school. Dat wat allemaal niet kon toen de instituties sloten wegen een pandemie. Toen een generatie losgeweekt is uit het sociale weefsel en omgepoold is. Je hoopt ondertussen gewoon dat je kind desnoods gewoon gaat zuipen en blowen. Dat het de patiëntrol terug mijt in het gezicht van de zorg, de maatschappij en haar ouders. Dat het lacht en huilt, dat het faalt en slaagt. Als het maar wat doet.
Je hoopt zo erg. Maar je kunt zo weinig.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl