
Het spookt in mijn hoofd. Het stormt schaduwen. Wolken schuiven aan de hemel voorbij in ijltempo en laten flarden van groen en rood, stroboscopisch licht door. Ik zou bijna denken, dat ik voor een stoplicht sta, maar daarvoor gaat alles veel te hard. Dan ineens komt het tot stilstand en is alles stil. Alsof er geen geluid meer is. Als in een betonnen kelder onder de grond. Enkel mijn eigen ademhaling is nog hoorbaar, één ademteug, dan maak ik me stil. Enkel mijn hartslag voel ik zelf nog. Regelmatig en krachtig, maar rustig. Het is donker. Soms flikkert er even een tl-balk. Ik sluit mijn ogen en probeer iets te horen. Enkel elektrische ruis. Dit zou wel eens een lange nacht kunnen worden, als ik geen veilige plek vind, waar ik de slaap kan vatten. Op de tast zoek ik een weg naar buiten. Een trap die naar boven leidt. De kou komt me tegemoet, maar is altijd nog beter dan de stilte. Het gieren van de ijskoude wind in een gitzwarte nacht. Er zijn enkel contouren te onderscheiden. Ik kruip onder een tafel in een bijkeuken zonder ruiten in de sponningen en ga zitten bibberen in een hoekje. De tijd verdwijnt. Het heeft ook geen zin meer.
De jeuk tussen mijn tenen is het eerste dat ik ontwaar, terwijl ik langzaam weer bij mijn positieven kom. Ik hoop, dat alles weer normaal is en ik weer in mijn bed lig, maar dat is niet zo. Het is een ziekenhuisbed op een kamer, waar verder enkel drie lege bedden zijn. De deur is dicht en de gordijnen ook. Mijn enkels en polsen zitten met leren riemen aan het stalen frame van het bed vast. De overweging te schreeuwen onderdruk ik. Dat zou enkel het verhaal compliceren en erger te weeg kunnen brengen. De lijn van de hartslag op de monitor naast het bed is regelmatig en rustig. Er is geen piepend geluid. Enkel het geruis van warm water in de verwarmingsbuizen van de centrale verwarming. Het ruikt steriel. Honger heb ik niet. Dan wordt het licht heel fel en ik zie niets meer.
Een immense donderslag en bliksemflitsen halen me uit mijn slaap en doen me rechtop veren in mijn bed. Naast me ligt de echte wereld te snorren. Buiten is een tempeest aan de gang. Mijn horloge zegt, dat het half vier in de nacht is. Ik knijp mezelf in mijn arm en zet mijn benen naast bed. Als de dood, dat een hand vanonder het bed mijn enkel zal grijpen. Mijn voeten glijden in mijn slippers en ik sluip naar de badkamer om af te wateren. In de spiegel kijk ik niet. Dat durf ik niet. Dan ga ik zo stil als ik kan, weer naar bed en schuif voorzichtig nog even de gordijnen open en zie de lichtjes van het Nationale Nederlanden gebouw. Het bed is nog warm. Alles lijkt zo echt nu, zo midden in de nacht. Slapen durf ik niet meer, te onzeker over mijn lot. Er lijkt geen ontsnappen aan. De vlakken beginnen weer te hellen. Dan glijd ik weg.
Mijn pen krast het papier en de zon schijnt op mijn bureaublad. Er is geen enkele plek, waar je voor altijd kan schuilen. De letters en de woorden stel ik veilig. En stuur ze ergens heen, waar ze vrij kunnen zijn. Als vluchtelingen uit een oorlog die nooit ophoudt.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl