
Half acht in de ochtend. Het water was koud in de Bergse Achterplas. Elf graden Celsius. Vijftien minuten zwemmen in een zwempak met blote schouders is dan afzien. Ik was blij de kant weer bereikt te hebben. Na me op de kant gehesen te hebben liep ik naar de boom. Daar hingen aan twee zelf aangebrachte haakjes mijn badjas en handdoek. De buitentemperatuur was vijf graden. Met mijn rug naar de bewoonde wereld trok ik mijn zwempak uit en droogde me af, alvorens mijn badjas aan te trekken. Mijn door de kou gescherpte zinnen, merkten op zo’n twintig meter afstand beweging op. Ik draaide mijn hoofd en zag inderdaad, dat er iemand aan kwam lopen in mijn richting. Dat was opmerkelijk, want niemand benadert mij ooit als ik uit het water kom. Het is een plekje ver van het doorlopende voetpad. Deze persoon leek zich vastberaden in mijn richting te begeven.
‘U stond zich daar net naakt af te drogen, is het niet?’ Ik beaamde dat met een knikje. ‘Dat kan verstaan worden als schending van de openbare eerbaarheid.’ Ik luisterde aandachtig, maar reageerde nog niet. ‘Er wonen mensen hier in de buurt, die aanstoot zouden kunnen nemen aan uw naaktheid’. Ik keek de man aan. Hij zag er heel normaal uit voor deze buurt. Cognackleurige nette schoenen. Een Levis spijkerbroek en een lichtblauw overhemd, met daarover een grijze, wollen State of Art V-hals trui. Langzaam knikte bevestigend. Niet dat ik het met hem eens was, maar wel, dat ik hem had begrepen. Daarop vroeg ik hem of hij aanstoot nam aan mijn naaktheid en overwoog mijn badjas een eindje open te laten vallen, wat ik niet deed. Deze vraag beantwoordde hij ontwijkend.
Daarop besloot ik het woord te nemen. ‘Weet u meneer, het mooiste zou zijn, als ik gewoon een simpel kleedhokje zou hebben vlak bij het water, Dan kan niemand mij zien omkleden. Dat heb ik zo in elkaar getimmerd. Wat dan echter jammer is, is dat het in de zomer, door buurtgenoten met een sloep, aangezien zal worden als een toiletvoorziening en iedere zatte corpsbal erin staat te pissen. Wanneer zij mijn kleedhokje niet onteren, zullen de lokale alcoholisten het als kakdoos gebruiken, nog even afgezien van het feit, dat het tweewekelijks door de lokale hangjeugd gesloopt zal worden. Neem daarbij het feit, dat hier veel juristen en ambtenaren wonen. Als ik iets timmer om me om te kleden, zal iemand ervoor zorgen dat ik het op last van de Gemeente weer moet verwijderen. Tevens zullen er borden verschijnen, dat er helemaal niet meer gezwommen mag worden als ik pech heb. Of de Gemeente en de Omgevingsdienst gaan het water onderzoeken, wat een jaar duurt, om tot de conclusie te komen, dat er een jaar later weer gezwommen mag worden, maar enkel op gezette tijden bij bepaalde temperaturen. Via een Burgerinitiatief, kan ik misschien een aanvraag doen voor een kleedhokje, dat dan na vijf loketten en tien formulieren in overweging genomen wordt. Twee jaar later verschijnt er dan een kapitaal bouwsel, dat alleen ik gebruik om twee keer in de week mijn badjas aan te doen. Verder zal het als openbaar toilet en mikpunt van vandalisme gebruikt worden. Dus ja, ik snap, dat er misschien iemand aanstoot kan nemen aan mijn blote kont. Maar ik denk toch, we het het best zo kunnen laten en dat degene die mogelijk aanstoot zou nemen een kort moment de andere kant uit kijkt’. Tot slot gaf ik hem nog een vette knipoog.
Hij keek hij me aan, zoals de vissen op de markt op zaterdagochtend dat ook doen. Hij draaide zich om en liep weg. Eigenlijk had ik hem moeten uitleggen, dat mijn piemel zo klein, als ik uit het steenkoude water kom, dat er werkelijk niets meer te zien is en dat het dus meer de suggestie van schending van de openbare eerbaarheid zou zijn, dan een feitelijke overtreding. Dat had me een hoop verhaal gescheeld.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl