
Afgelopen vrijdag stapte ik café De Bel binnen. Het was een inspannende week geweest en ik had zin in een grote bokaal Duvel, in mijn eentje. De tafels en krukken waren bevolkt door mensen die gemiddeld ouder dan ik waren. Ik groette de donkere man, die altijd aan de kop van de bar staat. Hij was niet meer zo jong van vroeger. Ik kom al meer dan twintig jaar bij De Bel, dus dat is op zich niet verwonderlijk. Maar nu viel het me ineens op. De tekst die ooit boven de bar is gekalligrafeerd is langzaam aan het vervagen. Ik bestelde mijn Duvel, bij de barvrouw, die ook ooit jonger was geweest.
Ooit werkte Romano hier nog en kwam ik na poëziewedstrijden op woensdag zat binnenzeilen om een toegift te geven op de open mic. Dat was lachen. Maar zelfs Romano, die intussen bij de Riddert werkt, begint net als ik grijze haren te vertonen. Desalniettemin verscheen een glimlach op mijn gezicht, toen ik op de PIN-terminal zag, dat ik een schamele € 4,50 moest aftikken.
Ik liep de zaak door, de trap op naar het entresol. Daar nam ik plaats aan een tafeltje met uitzicht over de begane grond. Vroeger kon je ook naar buiten kijken, maar nu was er tot borsthoogte mat plastic folie op de ruit geplakt. Waarom je zoiets zou doen was me totaal onduidelijk. Bij gebrek aan uitzicht staarde ik de zaak in. De zaak was bevolkt met mensen, die bijna allemaal ouder dan ik waren. Sommige meer verlopen dan de ander.
Aan de bar zat een man van mijn leeftijd, die we thuis de Oesterman noemen. Het is een kale stamgast, die misschien al wel langer bij De Bel komt dan ik. Als ik me niet vergis woont hij er naast. De eerste keer dat hij me opviel, was hij er met wat ik denk dat zijn kinderen waren. Het waren twee getinte kinderen en hij droeg een soort bontjas. Hij scheen me niet gelukkig. Ik maakte daar uit op, dat hij waarschijnlijk een scheiding achter de rug had. Later zagen we hem in verschillende rollen zoals haringman, bouwvakker, quizmaster en zoals gezegd oesterman. Hij dronk een Westmalle Tripel. Het zwaarste dat er in De Bel op fles te krijgen is. De laatste halte wat bier betreft.
Wat nou, als ik in zijn schoenen had gestaan? Wat als ik nu nog dagelijks bij De Bel zou zitten? Mijn kinderen nooit zou zien? Van de één naar de andere dag aan de toog zou leven? Terwijl er steeds meer mensen aftakelen en afhaken. Terwijl de verf bladdert, de teksten boven de bar vervagen, de lampen gemaakt van dia’s stof happen en uit elkaar vallen, de langspeelplaten bijna van het plafond vallen en de lege plekken ertussen nooit meer gevuld zullen worden met nieuwe elpeehoezen. De groeven in de vloer, die dieper worden, de maandag niet meer open door personeelstekort, maar vooral dat stomme plakfolie voor de ruiten. Dat blijven geen keuze is, maar een gewoonte. Het hotel California der kroegen in het Oude Noorden. Ik zet mijn glas en fles op de bar en vertrek. En laat de Oesterman op de zaak passen, tot ik weer een keer voorbij kom.