Laten we het glas heffen op alle mensen die nog geloven in het goede en het zuivere in de mensen.
Laten we het glas heffen op alle mensen die nog geloven in de liefde en trouwen en steeds weer opnieuw trouwen, omdat ze blijven geloven dat ze eindelijk trouw kunnen zijn als ze eindelijk met de juiste partner zijn. En die de puinhoop die ze achterlaten door hun ontrouw zelf niet kunnen zien. Laten we hopen dat ze zelf ooit die pijn mee zullen maken, of liefst zonder die pijn de juiste inzichten zullen krijgen.
Laten we het glas heffen op alle politici die ondanks het gedraai en gekonkel van hun mede politici toch oprecht trouw blijven aan hun principes. Ook al betekent die trouw dat er mensen in het ongeluk worden gestort of ongelukkig blijven omdat er voor hen geen uitzonderingen worden gemaakt. Maar ze hoeven zich ook nooit schuldig te voelen, omdat ze bij die politici geen twijfel hebben doen ontstaan in hun principes, want stel je voor dat godvruchtigheid en rassenhaat zou verdwijnen, dan verdwijnen de verschillen tussen mensen en hebben we geen politici meer nodig.
Laten we het glas heffen op mensen die niet meer nodig zijn en die dat ook niet erg vinden, nodig zijn is zo’n overbodig, je weet wel gevoel.
Laten we het glas heffen op alle dichters, die ook niet weten wat ze schrijven, of waar ze over schrijven, maar moeilijk doen, omdat makkelijke taal, geen kunst is. En gevoel in een gedicht alleen maar afleid van het verhevene, van het ongeziene, onlogische en onbegrijpelijke taalgebruik.
Laten we het glas heffen, water drinken vooral, omdat dronken dichters wel bestaan, maar geen bestaan hebben, omdat hun taal en poëzie voorgoed verloren is geraakt tussen de spiritualiën en menigeen dit verward met spiritualiteit.
Laten we het glas heffen op de spijt die we hebben, over alle verloren tijd. Als het voorbij is, dit moment, deze gedachte, deze woorden, beklijft er alleen zucht voor de eeuwigheid.
Een paar kinderen nemen een dagje vrij voor een
klimaatbetoging. De minister vindt het maar onzin. Ouders vinden er
tegenwoordig weinig meer van, want ja, het is onschuldig allemaal, dus die
kinderen doen maar. De scholen maken zich verder alleen zorgen over de
leerplichtambtenaar en de CITO-scores. En hier en daar schrijft een columnist
er iets smalends over. De volgende dag is er gewoon weer dagelijks flutnieuws
met reclame tussendoor. Business as usual. Gelukkig maar.
We zijn blij dat de wereld zo overzichtelijk is. Massaal zuchten
we altijd van verlichting als het bericht de derde dinsdag van september komt,
dat de koopkracht behouden blijft, of nog een klein beetje groeit. We zijn blij
met onze salarissen, hypotheken, aftrekposten en belasting teruggaven. Het is
allemaal een spelletje dat ons in staat stelt lekker te blijven leven. Of beter
gezegd kopen. Maar oh wee als politici aan de koopkracht komen. Dan is het land
te klein en komt het anders zo meegaande volk in staat van beroering en dreigt
een ander kabinet te kiezen die het weer in orde maakt. Met de koopkracht. Het
enige moment dat de brave burger zich ineens interesseert voor het milieu is
wanneer ze aan zijn auto komen, of wanneer een corrupte overheid hem dwingt een
warmtepomp te kopen. Of wanneer het hip is, en je er sociaal maatschappelijk
mee kan scoren door ermee te koketteren. Voor het gemak gaat de burger ervan
uit dat de overheid het in eigen land en verder in de grotere wereld wel regelt
voor ze. Waar betaal je anders belasting voor?
Helaas doet de overheid niets. Ze blijft een bureaucratie,
in dienst van ‘de machten’ die zijn.
In de vorige eeuw is het tweemaal voorgekomen dat de wereld
in brand stond. De reden daarvoor was een strijd om economische macht. Onder de
streep werden daar vooral grootindustriëlen financieel wijzer van. En politiek
gezien plaveide het de weg voor de afbraak van de naties tot één grote
goddeloze globale marktplaats, een opmaat tot nog meer kaasschaafmogelijkheden
voor het grootkapitaal. Miljoenen brave burgers trokken vol goede moed ten
strijde, hun dood tegemoet, voor het grotere goed. Ze dachten dat dat hun land
was, maar het bleek vooral een strijd van economische ideologieën te zijn. Het
recht van de rijkste heeft in de twintigste eeuw gezegevierd. Daar ging
iedereen graag voor lopen. Zo de dood tegemoet.
Intussen heeft twee eeuwen materiële Westerse welvaartsgroei
de wereldzeeën naar de kloten gemaakt met overbevissing en plastic, de
Noordpool doen smelten, de dampkring ernstig beschadigd en vergiftigd en op de
koop toe het overgrote deel van het natuurlijke drinkwater op deze planeet ondrinkbaar
gemaakt. Meer dan de helft van de diersoorten is uitgestorven en de rest is de
komende tien jaar aan de beurt. Er is zogezegd niets aan de hand. Nee hoor, we
moeten er vooral naar streven dat de hele wereld het Westerse welvaartsniveau
evenaart. Intussen zijn de brave burgers van het Westen verworden tot
ruggengraatloze consumptiedieren. ‘Nee, waarom zou mijn kind in mammonsnaam
spijbelen voor het klimaat? Wat heeft dat nou voor zin?’ Je kinderen kunnen
beter binnen in je geïsoleerde woning economie leren en op hun smartphone
insta-en. Wij wanen ons veilig in een virtuele wereld van cijfertjes. Als de
cijfertjes op het scherm kloppen, kan ons niets gebeuren. Daar betalen we toch
belasting voor?
Als een fabriek in Dordrecht gif in het water loost, dat de
waterzuivering er zelfs niet meer uitkrijgt, dan zou het een burgerplicht
moeten zijn, dat men zich in toerbeurt aan het hek ketent, opdat die zaak
permanent op slot gaat. Om maar een voorbeeld te noemen. Maar nee, het volk
laat zich met wat cijfertjes over normen in slaap sussen. Nog even afgezien van
‘wie het recht aan zijn kant heeft’. Want gif in het drinkwater brengen, dat is
nog altijd juridisch acceptabeler dan je aan een hek vastketenen.
We zitten als volk vast. We zijn bijna in een kunstmatig coma.
We wíllen ook niet meer geloven hoe erg het is. Want dat zou betekenen, dat we
heel veel materiële welvaart en gemoedsrust gaan moeten opgeven. Dat we ons
massaal vergist hebben al een halve eeuw. Dat we zouden moeten toegeven dat we
op krediet leven. Dat we slaven zijn van onze eigen zinloze, holle hebzucht. Dat
we zieke verslaafden zijn, die heimelijk het laatste huishoudgeld jatten uit
moeders portemonnee, voor nog één shotje, om het af te leren. De aarde heeft
kanker, maar we doen net alsof er niets aan de hand is. Dat komt omdat wij als
mensheid debet aan de ziekte zijn. Haar met chemo en bestraling dromen te
genezen. Wij zijn de parasiet, die de planeet uitteert. Berustend, onder de
kadaverdiscipline die we jegens ons onwrikbare geloof aan het gouden kalf aanhouden.
Uitgeput hopend dat de palliatieve zorg van de overheid en de markt ons allen
mettertijd een zacht inslapen zal gunnen. En met gesloten ogen drukken we onze
vredig slapende kinderen het kussen op het gezicht. Als ze onverhoopt toch wakker
worden, zeggen we dat er niets aan de hand is. Zelfs dan ontbreekt ons de
daadkracht.
Dit wordt geen klimaatpraatje, lieve lezer. Ik hoor u verzuchten: zij ook al? Aangezien ik mag aannemen dat u zeker niet jonger bent dan ik, zal het uw tijd wel duren met dat klimaat. Dat is meer voor scholieren die het – gezien de almaar stijgende levensverwachting – nog de hele eeuw moeten zien uit te houden op de planeet, het zweedse klimaatmeisje Greta voorop. Waar asperger al niet goed voor is. Je wordt er consistent en volhardend door. Wat een asperger zich eenmaal in het hoofd heeft gehaald krijg je er met geen paardenspan meer uit, dat was bij generaal Montgomery ook het geval, alleen pakte dat bij de Slag om Arnhem minder goed uit. De generaal sloeg als rasechte asperger de waarschuwingen van zijn militaire adviseurs in de wind en voerde uit wat hij zich in het hoofd had gezet, namelijk de Duitsers tot ver achter de Rijn en over de kling te jagen, met de bekende desastreuze gevolgen.
Columniste heeft zich nooit zo heel intensief met het klimaat beziggehouden, al was het vorige zomer verrekte warm. Ik heb andere hobby’s die vooral met taal en tekst te maken hebben. Toen ik in Freiburg in Duitsland ging studeren, kreeg ik voor het eerst met afvalscheiding te maken. Op spullen in de verkeerde afvalbak stond de doodstraf. Ik had een kamer in een Wohngemeinschaft met twee fundamentalistische afvalscheiders, door een zweedse kennis gekscherend “Ökofaschisten” genoemd. Tussen mij en het milieu is het daarna nooit meer helemaal goedgekomen, al scheid ik tegenwoordig keurig het afval – meer uit gewoonte dan uit bewustwording – en eet ik niet iedere dag vlees, maar dat is eerder omdat ik er nooit zo dol op ben geweest. Je hoeft mij ’s nachts echt niet wakker te maken voor een kogelbiefstuk.
De reden dat ik geen vegetariër ben is puur door luiheid ingegeven: ik wil niet omkomen van de honger als er in de balkanese rimboe toevallig niets anders te krijgen is. Ik heb nooit de ambitie gehad om vlees geheel af te zweren en ook nu niet. Maar afgelopen weekend viel me iets op. Ik dineerde met de schoonfamilie ter gelegenheid van schoonpa’s verjaardag bij een niet nader te noemen bistro in een niet nader te noemen dorp op de Utrechtse Heuvelrug. Iedereen had vlees op het bord liggen, ik ook. Een halve kip, volgens de menukaart, maar het leek meer op een hele haan met een volgestouwde ganzenlever. Lief en ik hadden ‘m makkelijk met z’n tweeën opgekund. Alle borden waren overladen met vlees en werden vergezeld van minuscule schaaltjes groente die grotendeels onaangeroerd bleven. Bij het verlaten van het etablissement besloot ik om toch eens een zaadje te planten. Ik zei tegen de serveerster dat het allemaal heel goed had gesmaakt, maar dat zulke vleeshompen in deze tijd van klimaatcrisis en milieubewustzijn toch echt niet meer konden.
Dat er restaurants bestaan waar al wordt geëxperimenteerd met minder vlees en meer groente op het bord. Ze keek me glazig aan. Haar collega ging er wel op in. Dat hoef je in een dorp als dit niet te proberen, meende ze, dan blijft de klandizie weg. Zou men mij aldus als een zemelige hipster met opgestoken wijsvingertje uit de grote stad wegzetten? Misschien. Maar ik had toch het gevoel een goede daad te hebben verricht, wat voor columniste echt wel bijzonder is omdat ik liever lui dan idealistisch ben. Zo stapte ik met een tevreden gemoed door naar het tuinhuis waar de natuurgenezer juist een servet ombond en zich over een kogelbiefstuk ter grootte van een ganzenlever boog. Ik kiepte het beest terstond uit het raam, dat was mijn tweede goede daad voor de zondag. Gé, wat doe jij nou? riep hij verbijsterd. Sinds wanneer ontzeg jij mij mijn vleesje? Ik ben een Balkanman, ik moet vlees eten, daar word ik sterk van, geeft mijn moeder me altijd gezegd.
Wel Radovan, gaf ik, je bent nu een grote jongen, dus je hoeft niet meer naar je moeder te luisteren. We gaan een moestuin voor je aanleggen met gezonde spruiten. Geen denken aan, pas als ik niet meer jouw muze goef te zijn doe ik afstand van mijn kogelbiefstuk, bromde hij misnoegd. Goeveel vlees zit er nou gelemaal aan spruiten? Dat is geen vlees, antwoordde ik, dat heet textuur.
zomerliefde duurt langer dan blessuretijd
ik kwam je buiten de tijd tegen, alleen de ruimte was van ons omdat wij die vulden, ieder gebaar
was een mogelijkheid, ieder woord van jou ontkenning of bevestiging, afhankelijk van de toonaard
alleen de klok die de kostelijkheden aftikte was echt alsof we in blessuretijd leefden draaide de zon met ons mee
om de vergankelijkheid voor ons uit te tekenen ik had geen foto, nee, een blauwdruk wilde ik van al jouw gangen
niet de schaduw van je hand, maar de hand zelf was het die ik wilde overtrekken om genadeloos in de groeven te vallen
liefde duurt niet dan een zomer lang, maar nachten lijken langer dan de lichtste dagen en ik weet toch
hoe je er nadrukkelijk niet om hebt gevraagd noch bedongen muze te zijn, dat is als koning tegen wil en dank
het zou moeten aflopen met de terugreis en in een juwelenkistje bewaard, het was nooit mijn bedoeling om een museum in te
richten en je kunt het kort en klein slaan zo veel als je wilt ik kan schepen verbranden, maar het ruim slaat alles op
de tijd was te kort, wij duurden eeuwigheden langer
Erika de Stercke de ochtend omarmt wat niet te zeggen valt
Cartouche Schwatzhaft schwärmend
Lisan Lauvenberg Bemin me nu of begin er nu mee.
wie wint de enige
echte virtuele- ‘van het zich koesterende ongrijpbare’ – jeanine hoedemakers trofee op pomgedichten?
hoe de juryvoorzitster deze week en dichter hoedemakers zich zelf ooit omschreef – zo hebben we deze week meteen ons thema te pakken lieve dichters – wat of wie toch nog gekoesterd? – en wat is en zal en bleef ongrijpbaar – en hoe dan? welke liefde – welk voorwerp – welk getijde – de dichtwereld ligt aan uw voeten en wij lezen het elke week zo graag van u en deze week in het bijzonder – de ongrijpbaarheid van het leven – de ongrijpbaarheid van het toch zo gekoesterde – lezen we ergens ook iets van de weemoed? u kent de regels: de gedichten niet te lang svp – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10.30 uur. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst.
IV
een net gespannen over de vijver vangt al het blad van de eikenboom
daar tornt geen dichter
aan
daar vist geen kat
nog naar de goudvis
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
blad dat liggen bleef
geloof dat ik mijn pen in liefde drenken moet vandaag zie ik alle foto’s weer
van uitdagende vrouwen ongrijpbaar als wilde spinnen
een met die benen een in die tijgerprint
een met ingehouden verlangen wat ervan gebleven is?
pw
de wind ruimt het grijs
en het water in de rivier
lijkt zich rimpelend te verzetten
tegen onze berusting
de koude was een verademing
onze kraag van ontmoetingen
tot diep achter de oren
als wij zo mochten blijven
in elkaars jas van geluk
laat maar weg het prille groen
dan baden wij ons in het zijn
maar de wind ruimt het grijs
niet zomaar
voorbij
Petra Maria
pom:
in dat zelfde zonlicht van het zich koesterende ongrijpbare glinstert het
dat is de
hoge norm die is gesteld – ga er maar aan staan – zo we lezen de grote wens bij
petra maria
als wij zo mochten blijven
in elkaars jas van geluk
deze twee
regels halen zonder meer het gevraagde niveau van dat koesterende ongrijpbare
dat ook nog glinstert – geen makkelijke opdracht deze week – de andere regels
van petra maria halen het niet. hoewel nog nooit iemand wist te duiden wat
poëzie nou eigenlijk is zie je hier voor je neus de poëzie zich voltrekken:
als wij zo mochten blijven
in elkaars jas van geluk
in dat zelfde zonlicht van het zich koesterende ongrijpbare glinstert het
jeanine:
Petra
Maria
Mooi
van sfeer dit gedicht met twee hele fraaie eerste strofes. Enkel bij het woord
koude hapert het even. Misschien is het een oplossing als je van koude gewoon
kou maakt en mocht je hechten aan de lettergrepen dan is kilte nog een optie
maar verder nemen de strofes me echt wel bij de hand. Ook de derde strofe
vangt fijn aan, om de derde regel soepeler (of gemakkelijker te kunnen plaatsen)
te lezen is het wellicht een idee om hem tussen streepjes te plaatsen
–
laat maar weg dat prille groen –
Het
woord voorbij zou ik schrappen, het hangt er wat aan en veroorzaakt bij de lezer
plotseling een andere beleving en dat is ontzettend jammer daar het gedicht zo’n
heerlijke suggestieve sfeer uitstraalt. Samengevat; een fijn Petra gedicht
waarin het thema keurig ligt opgeslagen.
Groene Waterman
Als een vis zwem ik hier rond
zuig mijn mond aan rekken en tafels
drink de taal van deze spektakelstad
de stemmen die letters naar het leven trekken
het festijn om hier tussen kaften te verkeren
zo te leren wat goesting brengt
geen woord dat niet om betovering vraagt
elk draagt de eigenwaarde hoog
hoger nog dan de sprekers van de stad
te verstaan geven aan de vreemdeling
die verpozing en verblijf zoekt
maar tot zijn leed niet de vinger kan leggen
op het wezenlijke het onvatbare
dat hier drijft en dartelt in elke laag lucht
FT 09.02.2019
pom:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
ook hier
mijn norm die ik deze week op de ingezonden werken leg – en ook bij frans halen
slechts twee regels en wel de laatste twee dat specifieke van ongrijpbare
poëzie waar een mens in kan vergaan – zich in kan verliezen of op kan mee zweven:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
op het wezenlijke het onvatbare dat hier drijft en dartelt in elke laag lucht
jeanine:
Wat
een bijzonder mooie manier om het thema op te pakken. Het leest prettig van Als
tot en met lucht. Ik til er dit even uit omdat ik daar bewonderend ben blijven
hangen:
de
stemmen die letters naar het leven trekken
het
festijn om hier tussen kaften te verkeren zo te leren wat goesting
brengt geen woord dat niet om betovering vraagt
Dankjewel
Frans
De ongrijpbare blues
Stilte in de nacht zo schoon
het verleden gestorven in weemoed
zingt in de wereld van muzikale dromen
dat liefde in aantocht leek
de woorden stal uit de tango van haar lippen
zij luisterde nooit naar de stem van mijn hart
de deur ging dicht de wind waaide cirkels
op het ritme van de ongrijpbare blues
gespeeld op scherpe snaren met tonen
gestemd in de grijze klankkleur van smart
oh melodie oh reflectie van herinnering
koestering van nostalgie dagen voor de stilte
wat gebeuren zal is net zo onzeker
als de prestaties van het verleden
het nu een poëtisch moment van vergeten
nu in de nacht komt mij de dageraad toe
dansen dromen in mijn nabijheid
nemen afscheid van de voorbije tijd
wordt de blues een bereikbare song
uit lange tenen langzaam omhoog gezongen.
Rik van Boeckel 9 februari 2019
pom:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
dat rik vol
van weemoed tracht en tracht – hoe het er even op leek en hoeveel regels de
dichter nodig heeft om de werkelijkheid te verwerken – ja zo is het zo vaak met
de liefde – het is een verwerkingsproces meneer hoorde je vroeger vaak in de
slagerij. ook rik weet 2 regels aan ongrijpbare poëzie toe te voegen:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
dat liefde in aantocht leek de woorden stal uit de tango van haar lippen
jeanine:
De
woorden stal uit de tango van haar lippen, wat een prachtige regel is dit. Of;
nu in de nacht komt mij de dagenraad toe. Veel fraais in dit gedicht, mag ik
schrijven dat hier de muzikant losgaat of moet ik musicus zeggen? Of toch maar
gewoon de dichter gaat hier los.
Kopermaannacht (voor Immanie Kompaan)
’t Zevende Regiment Infanterie
Blies op electra, tot dan ongekend.
Volksvlijts concertzaal ‘cet après-midi’
Was in geen tijd zulk een bruischende tent.
Ook in de tuinen, bij gaslicht verwend,
Zwierde ’t op iedere hoornsymphonie.
Zelfs kellner Laurensz, een nuchtere vent,
Viel voor den charmdans en ‘t vat eau-de-vie.
Zingend hielp Zaagmans, capeldirigent,
’t Koper den nacht in. Het was tegen drie
Fluist’ren geworden tot puur poëzie.
Teder, nog lustig op zeek’ren moment
Bracht ik te weenen mijn minelegie
Om ons uiteengaan zoo warm innocent.
Altonice Rieding
pom:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
geheel
afwijkend, maar zekers niet onsympathiek, altonices bijdrage
Het was tegen drie
Fluist’ren geworden tot puur poëzie.
dat zijn de toe te voegen regels – maar ja het is nacht he en in de nacht hebben we tegenwoordig geen zonlicht meer. altonice behoorde nog bij die stevige tot vroeg in de ochtend doordrinkers die geheel kachel het zonlicht aan zich voorbij lieten gaan – het is de ware romantiek in het zwart van de wassende maan, donker van de drank en onschuldig als de menschheid.
jeanine:
Een
sonnet! en ik ben het absoluut niet eens met de spellingcontrole die kennelijk
niet kan lezen wat er nu eigenlijk staat, druk als hij het heeft met rode
strepen plaatsen. Je moet dit maar kunnen schrijven is wat ik denk. Knap
geschreven maar het thema is erg goed verstopt. Zingend hielp Zaagmans, ik denk
hier onmiddellijk aan een zingende zaag. Die laatste strofe daar zit het hè.
Dank Altonice (het voelt vreemd om deze naam in te tikken, ik zit hier zowaar te
gniffelen, ik lijk tante wel)
Dauw
de dagen heeft ze verdraaid
om een antwoord te vinden
op wat haar ontglipt
oplossingen liggen in de ogen
van voorbijgangers, ze kijkt en
kan niet ontcijferen
in een kamer van onrust krijgt
de stilte poten, sluipt rond en
aarzelt geen seconde, bijt
een worsteling in het holst van
dromen die het zuurstof stelen
en emmers zweet achterlaten
verwilderd krabbelt het lichaam
recht, laat een groeispoor achter
het ongrijpbare krijgt een stem
het regent gouden druppels
in de tuin van toekomstplannen
een schittering valt open
de ochtend omarmt wat niet
te zeggen valt
Erika De Stercke
pom:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
bij erika
ook veel te veel – en inderdaad het leven is niet echt makkelijk – maar dat
wist de lezer al – de lezer wil vandaag poëzie – die prachtige fenomenale
ongrijpbare poëzie werd gevraagd – en laat erika ons nou toch ook DRIE regels
schenken van dat ongrijpbare fenomeen – dank je wel:
in dat zelfde
zonlicht van het zich
koesterende ongrijpbare
glinstert het
een schittering valt open
de ochtend omarmt wat niet te zeggen valt
jeanine:
Zo
hee, wat een mooi gedicht, de enige regel die me op dit moment opvalt omdat hij
me wat stoort is: verwilderd krabbelt het lichaam recht. Waar ik rechtop van ga
zitten is een regel als: oplossingen liggen in de ogen van voorbijgangers maar
ook die laatste drie regels laten me niet onberoerd:
hier kunnen we lezen wat lezen betekent: ‘Aren lezen
is een eeuwenoud recht van de armen. Het bestond er uit, dat arme mensen na het
oogsten van de rogge of tarwe toestemming kregen om de op de akker
achtergebleven aren te verzamelen (te “lezen”) en mee te nemen.’
cartouche onder de indruk van een schilderij van millet – van van gogh of een
andere meester.
maar we zochten iets van poëzie toch? niet iemand die de weg naar de voedselbank is
kwijtgeraakt.
in dat zelfde zonlicht van het zich koesterende ongrijpbare glinstert het
jeanine;
Maar Cartouche toch, ik weet niet wat het is maar dit gedicht grijpt me, ik vind het een beetje een beangstigend gedicht maar kan niet goed uitleggen waarom. Het voert me naar een oorlog. Nu kan schrijven een strijd zijn, zo praten er een kan zijn of worden en dan dat bloed van ons, onder één vlag geschaard. Ik durf het niet te zeggen maar ik begrijp het gedicht niet helemaal, ik vind het beklemmend en het waarom is ongrijpbaar dus in die zin voldoe je voor de volle honderd procent aan het thema. Wauw, beef ik en zie je op een podium staan waar je dit gedicht de zaal in ‘smijt’. Ze gaan ervoor absoluut klappen vermoed ik maar als ik ze ga vragen waar het volgens hen over gaat dan weten ze dat net als ik niet precies . Wedden? Hmm, dat is misschien niet slim, tenzij het om een Bossche bol gaat.
Zondag
Sluimerend de dag beginnen
met de afwas van gisteren.
Straks naar een feestje toe.
De poëzie van deze dag
in grauwheid erbij verzinnen.
Straks de feestkleding aan.
De eerste koffie van de dag
brengt helderheid naar binnen.
Straks de feestvreugde verzinnen.
Bemin me nu
of begin er nu mee.
Straks heb ik er geen zin in.
@Lisan Lauvenberg 10 februari 2019
pom: onze lisan vat de stier bij de horens en voegt twee regels toe aan de wonderschone passage, het wondermooie pad dat jeanine voor ons dichters deze week heeft gelegd:
in dat zelfde zonlicht van het zich koesterende ongrijpbare glinstert het
Bemin me nu of begin er nu mee.
jeanine:
Bij de laatste strofe schiet ik
spontaan in de lach. Alles straks behalve beminnen, dat moet meteen. Even denk
ik aan het lied Vrouwen aan de macht gezongen (geschreven door haar zelf?, )
door Babette van Veen. In dit gedicht is ‘straks’ aan de macht, dat heeft wel
iets en het is ook herkenbaar, dat zalige, nu even niet. Dat van uitstellen
afstellen komt weet deze dichteres wel, dat is duidelijk. Veel kan de dichter
zelf besluiten maar dat wat ze echt wil, daar heeft ze dan weer net geen invloed
op, dat is het ongrijpbare. Hee, bemin me eens! Ja dag, straks. Dan heb ik geen
zin meer. Oh, nou, jammer dan.
Een verplicht verjaardagsfeest, bedrijfsfeest,
netwerkborrel noem maar op. Mensen die elkaar eigenlijk weinig tot niets te
zeggen hebben. Die voor het fatsoen elkaar wat obligate vragen stellen. Telkens
dezelfde vraag. Niet: ‘Wie ben je?’ of ‘Wat vind je leuk om te doen’, maar ‘Wat
doe je?’ En dan denken over het antwoord. Wat je doet? Men bedoelt vast welke
dienstbetrekking ik heb bij een werkgever. En je antwoord dat dan. Degene die
tegenover je staat, repliceert dat hij een succesvolle eigen zaak heeft met
tien man personeel en weken van tachtig uur draait. Je voelt je klein worden.
Eigen baas van een succesvolle onderneming staat wel
bovenaan. Daarna de medici, juristen en commerciële academici. Economen en
politici draaien ook mee, maar dat zijn meer de parvenu’s. Dan de hele trits
nietszeggende middenklasse banen. Met aan de onderkant de ambtenaren, leraren
en het zorgpersoneel. Die brengen niets op. Die kosten alleen geld. Ergens
daaronder bungelen nog de ZZP-ers. Mensen die geen baan konden houden en de
ellende zochten, gestimuleerd door allerlei mooie valse marketing vanuit de UWV
‘s en werkgeversorganisaties. Je zou bijna vergeten dat er mensen zijn zonder
baan. Tenminste…
Het is ziekelijk dat we op de sociaal maatschappelijke
ladder worden afgerekend op onze kostendekkendheid. Dat we ‘wat op moeten
leveren’ in termen van euro’s. We worden beoordeeld op onze
‘shareholder-value’. We zijn al zo ver gedegenereerd dat we elkaar er zelfs al
op lopen af te rekenen. En onszelf een schuldgevoel aanpraten als we niet
genoeg monetaire waarde vertegenwoordigen. Onze identiteit is gevormd door de
economische waarde die wij en de wereld om ons heen aan ons toekent. Het is
niet meer zozeer maatschappelijke verdienste, ecologisch activisme,
medemenselijkheid, ethiek of esthetiek, die je waarde bepaalt. Het zijn enkel
nog de euro’s. En het zit ons dieper onder de huid dan we zouden willen
toegeven. Triple A en niet minder.
Een grappig bijverschijnsel is het volgende. Mijn moeder
was vroeger huisvrouw. Dat kon, als je man voldoende verdiende. Dan kon je je
dagelijks met huishouden en kinderen bezighouden. Ook kon je sporadisch een
kopje koffie drinken met buren of naaste familie en op het gemakje een gesprek
voeren bij de bakker of de slager. Er waren zelfs hier en daar slimme mannen
die hun tijd ver vooruit waren, die zagen dat ook de vrouw de hoofdkostwinner
kon zijn. Het was een luxe waar de huidige generatie jaloers op zou behoren te
zijn.
Maar dit blijkt dus niet het geval. In die veertig jaar is
er niet zo heel veel veranderd. Er zijn nog steeds, zij het wel wat minder
vrouwen die onderhouden worden door hun echtgenoot, of het nou is binnen het
huwelijk of via een vorstelijke alimentatieregeling. Maar huisvrouwen zijn er
nauwelijks meer. Er zijn wel heel veel yoga instructrices tegenwoordig. En life
coaches, wandelcoaches en orthomoleculaire geneesvrouwtjes. Meestal zijn ze op
social media ook nog directeur of eigenaar van hun eigen bedrijfje waar ze de
enige werknemer zijn. Tenzij ze het samen doen met nog een paar van dezelfde
gesitueerden. Ze hebben het zo druk, want het huishouden doen ze er ‘ook nog
bij’. Erbij ja. Want daar wil je niet op getaxeerd worden. We houden onszelf
voor de gek met de naampjes die we onszelf en anderen geven.
Als iemand mij op een verjaardag vraagt wat ik doe, dan zeg
ik dat ik dichter, columnist en cineast ben. Kijk maar op het podium, lees mijn
columns, check mijn films en je weet dat het klopt. Mijn geld verdien ik als
ambtenaar. Zo lever ik spreekwoordelijk een wederdienst aan de maatschappij
voor de riante subsidie die ik maandelijks ontvang. En daar ben ik in zekere
zin ook nog trots op ook. Maar ik weet ook, dat daarmee het gesprek verder gauw
afgelopen zal zijn. Mijn waarde is te laag. En daarbij ben ik ook nog een
klaploper.
Het is jammer dat het in onze ‘ranking the stars meets
whatever next top flopper’ zo werkt. Het dwingt mensen in keurslijven, die niet
zitten en daarbij vaak ook nog eens helemaal niet staan. Maar dat is natuurlijk
puur een waardeoordeel van een lang vergane orde.
POMgedichten presenteert de donderdag column: VON SOLO, FEAR AND LOATHING IN POWEZIE LAND!!! Openhartige openbaringen van de Jeff Koons van de vaderlandse powezie.
Tien
jaar geleden nam mijn carrière een vlucht. Ik was van baan gewisseld en
trad toe tot de middenklasse. Er werd aardig op gepusht dat ik zou gaan
golfen. Want iedereen deed dat. Uitgerekend één keer heb ik afgeslagen.
Het heeft me nooit kunnen boeien. De nut en noodzaak om er sociaal
maatschappelijk mee vooruit te komen ook niet. Golf is wat dat betreft
passé. Nu hebben we hardlopen…
Deel 84. Road to nowhere
Intussen
mag ik van tijd tot tijd borrelen met directeuren en managers. En zo
kwam het dat ik vorige week met magistraal uitzicht over de stad een
paar biertjes stond te drinken. Door een collega werd ik voorgesteld aan
een paar managers die ik enkel kende van horen zeggen. Zij waren met
een aantal directeuren in druk gesprek over hardlopen. En als
directeuren praten, luisteren mensen. En praat men elkaar naar de mond.
De directeuren hadden duidelijk hardlooplijven. Lang, slank en
atletisch. Duidelijk niet aangetast door een veeleisend gezinsleven dat
alle zelfontplooiing verstikt. De managers waren dat niet. Die waren wat
ouder en licht gedrongen. Te weinig tijd aan zichzelf besteed. Maar dat
maakten ze nu goed. Er werd gepraat over de marathon in estafette. En
mentaal was ik al weer afgehaakt van zo weinig vreugde en zoveel
ambitie. Toch luisterde ik nog even. Want dat doe je dan. En op een
gegeven moment hoor ik één van de managers zeggen: ‘Ik heb eigenlijk
geen hardloopconditie, wel veel uithoudingsvermogen, maar als ik veel
hardloop gaan mijn knieën pijn doen.’ Hierop wachtte ik het moment van
stilte af en sprak plechtig: ‘Ach, pijn is ook maar een emotie…’. Deze
uitspraak werd met een langere stilte onthaald en met blikken als zag
een team biologen een nieuwe keversoort die ze niet eerder zagen. De
toon was gezet. Even later toen het over de Bruggenloop ging, die langs
de nieuwe Markthal gaat, stelde ik voor om het dan niet ‘Operation
Market Hall’ te noemen, omdat anders het risico te groot zou zijn dat ze
misschien een brug te ver zouden lopen. Wederom de ongemakkelijke
stilte. In mijn ooghoek zag ik de financiële man gniffelen. Die kende
zijn klassiekers tenminste wel. Het bleek achteraf dan ook geen
hardloper. Mijn kansen bij deze mensen ooit nog in het gevlij te komen
had ik in ieder geval om zeep geholpen. Maar dat was allengs beter dan
elke borrel weer die hardloopverhalen te moeten aanhoren.
En dan
wat ik van hardlopen vind. Simpel. Iedere boerenlul kan het. Net als
golfen. We zijn er op gebouwd. Korte stukjes tenminste. Als we tien
kilometer hardlopen, dan geeft ons lichaam gewoon aan dat dat niet de
bedoeling is. Als je dan nog verder loopt, dan luister je in ieder geval
niet naar je lichaam. Grenzen verleggen noemen ze dat dan. En dan vraag
je je af waarom iedereen zo gestresst is. Omdat niemand het meer rustig
aan doet. Hardlopen om te ontspannen. Veel tegenstrijdiger krijg je het
niet. Vroeger liep een enkeling de marathon. Tegenwoordig moet je hem
wel gelopen hebben, of minstens op de bucket list hebben staan, anders
tel je niet meer mee in gesprekken op borrels en verjaardagen. Het is
eenvoudigweg een prachtig voorbeeld van nieuw Angelsaksisch populistisch
proletarisme. Als je maar genoeg ambitie hebt en competitief ingesteld
bent, dan kan je alles bereiken. Alleen jammer dat mensen dat dan niet
gewoon toepassen op de gebieden waar ze talent voor hebben of voor in de
wieg gelegd zijn. En kiezen voor het dogma hardlopen. Ze zouden ook
gewoon muziek kunnen gaan maken, tuinieren, spelen met de kinderen,
klussen of een gedichtje schrijven. Nee, liever lopen we onszelf massaal
voorbij. Onder de streep blijft de sociaal maatschappelijke omgeving
waar we in leven er nog steeds één waar eigenlijk alleen telt wie de
grootste heeft. En dat laten de aapjes elkaar nu dan weer zien door heel
hard rondjes te gaan lopen. Of zijn het schaapjes?
Ik begin er
niet aan en ga er al helemaal niet harder door lopen. Momentum creëer ik
wel op een andere manier. En toch loop óók ik soms achter de feiten
aan. Ik vertelde mijn vader dat ik een smalende column over hardlopen
ging schrijven. Hij wist me te vertellen dat dat ook al op televisie was
geweest afgelopen weekend. Dat kon ik niet weten. Ik kijk net zo min TV
als dat ik hardloop. Ik doe gewoon zo hard mogelijk waar ik goed in
ben.
… In the day we sweat it out on the streets of a runaway American dream At night we ride through the mansions of glory in suicide machines Sprung from cages out on highway nine, Chrome wheeled, fuel injected,and steppin’ out over the line H-Oh, Baby this town rips the bones from your back It’s a death trap, it’s a suicide rap We gotta get out while we’re young `Cause tramps like us, baby we were born to run …
Zoals men steltlopers waarneemt
op stranden waar ze wormpjes
uit het zand kunnen pikken,
zo treft men in de buurten rond Schiphol,
zoals de Stadionbuurt opvallend veel
stewardessen rond; strakberokt, in fel-blauw,
soms met een hoedje op.
Ze reizen naar Londen, Rome of Timboektoe,
heen en terug naar Johannesburg,
ze reizen de wereld af en serveren cocktails en
exquise hapjes in het vliegmachien.
Dan strijken ze neer op het terras van het buurtcafé
en nippen van rosé.
Je reikt de schaal met nootjes aan en
vraagt haar hoe het gaat.
“Goed”, zegt ze.