Jolies Heij: “Jij moet een roman over Srebrenica schrijven, zei Posthumus plotseling. Als er iemand is die dat kan, ben jij het wel.”

utrecht-amsterdam denemarken – foto babs witteman

De poëzieweek loopt weer op z’n einde, het was een veelbewogen week. Waar is het dichtersbal? Wanneer wordt de Turing uitgereikt? Het doet me niet meer zoveel, columniste is wedstrijdmoe. Maar dankzij de halve finale van het NK had ik vrijkaartjes voor de finale, dus waarom dan niet gaan? Het viel nogal tegen. Het was geen al te beste editie met tegenvallende performances (uit het hoofd opzeggen is nog niet performen) en bij elkaar gejatte teksten die ik al vaker had gehoord. De jury was opvallend zuinig met de punten, ik heb geen enkele negen gezien. De winnares bracht een replica van Ginsbergs “Howl”.

Kind, kom niet aanzetten met geweeklaag over jouw generatie van zich uithongerende en snijdende meisjes die aan keuzestress onderdoor gaan. Wij hadden niets te kiezen, je kon na het VWO naar de universiteit, dat was al heel wat voor “mijn generatie”, wier ouders nooit een campus, soms zelden een klaslokaal van binnen hadden gezien. Kunst was een hobby. Literatuur een bedrijf van grijzende volzinschrijvers, naar wie je één keer per jaar tijdens de Nacht in heilige bewondering opkeek, ondanks Vinkenoog en Johnny van Doorn, maar zij waren uitzonderingen.

Vrouwen publiceerden alleen als ze de vriendin/vrouw/groupie van waren. Je kon als vrouw maar beter tijd steken in de versierkunsten en het uitproberen van soorten anticonceptie dan in het schrijven. Er bestonden geen schrijversvakscholen, talentenjachten, kweekvijvers, poëzie-academies of wat voor academies dan ook. De schoolse canon der nederlandse letteren, daar kon je het mee doen. En nadat je die verplicht had doorgenomen, was je van ontzag zo verlamd dat je het niet zou wagen om zelf de pen ter hand te nemen. Wie werd er nou schrijver? Dat was enkel iets voor goden. Zingen in een bandje leek mij een haalbaarder streven, ware het niet dat mijn moeder me niet liet gaan naar zaaltjes waar types met een veiligheidsspeld door de neus op gitaren stonden te raggen.

Dus nee, kom niet aanzetten met jouw generatie van prijswinnende meisjes die in dit me too tijdperk met het zuiverste geweten een jurypijpbeurtje kunnen afslaan. En wat is dat Tivoli een gelikte tent geworden. Lief en ik wisten niet hoe snel we moesten verdwijnen in de nacht. Er was nog meer poëzie, waaronder de bekendmaking van de dichters op de Poëziebus, waartoe columniste ook behoort, en Aurora Guds, en de Leeker toondichter Foleor van Steenbergen die prompt voor Rembrand werd uitgescholden.

En Peter Posthumus was uit Denemarken overgevlogen om columniste van wat schrijftips te voorzien, maar niet nadat hij had verzucht hoe blij hij was weer terug in Amsterdam te zijn. En dan dat Deens, ik versta er nog altijd geen hout van. Maar ik heb wel weer flink wat nieuwe dingen geschreven. Misschien ga ik toch maar weer es een roman schrijven, vertrouwde ik hem toe. Ik kan dat, ik heb er drie geschreven voordat ik me op de poëzie stortte, ze zijn weliswaar ongepubliceerd, maar ik heb oefening genoeg gehad, me dunkt. Jij moet een roman over Srebrenica schrijven, zei Posthumus plotseling. Als er iemand is die dat kan, ben jij het wel. Alsjeblieft niet, huiverde ik, daar kan ik me alleen maar aan branden. Dat is zo’n slangenkuil, een loopgraaf waarin de diverse partijen al 25 jaar verschanst liggen zonder een millimeter te zijn opgeschoven. En ik wil geen partij kiezen.

Jij kunt daarboven staan, jij kunt het thema naar een hoger plan tillen, zei Posthumus overtuigd. Als ik de zaak van alle kanten belicht word ik gekielhaald, gaf ik. Dat moet je ook niet onder je eigen naam doen, maar onder een pseudoniem. Sowieso word je onder je eigen naam niet serieus genomen als je als dichter bekend staat. Dan denkt men dat je de romanschrijverij en maar een beetje bij doet, dat overkwam Starik ook. Maar ik heb nog geen verhaal, zei ik. Daar kom jij wel uit, let maar op. Vooral als ik het zeg. Ik weet mensen altijd te motiveren, tenslotte is Aurora ook door mij aan het dichten geslagen. En zo staarden mentor en leerling even peinzend naar de ondergaande zon boven de daken voordat we nog een drankje bestelden.

werk in uitvoering van nacht tot dag

schuif ogen dicht, laat het licht toch tanen, blijf binnen
dit is het uur waarop er wonderen worden verricht

de vragen opgeborgen, de hoop uitgestald
je bent creatief lucratief met woorden, het stoort je niet

dat hij ze letterlijk nemen zal, je bent een schoonschrift-
dichter, later moet alles in het net, nu kun je je het

geslobber veroorloven, een huid om op te morsen
krakende planken om te oefenen, de praktijk vraagt

geduld die menige gulzige minnaar niet bezit
ik zeg je dat een stad niet in een nacht wordt gebouwd

zoals vingers tijd nodig hebben om uit te botten
om naar de maker te gaan staan als je in vreemde aarde wroet

de tijd heeft hem nodig om te stelen en dan nog
ben je niet zeker van onverdeelde aandacht, hij draalt en wacht

alsof de gloed hem dat verzocht, als jij hem op het spoor
verdwijnt hij in kieren van de nacht, de draden wapperen los

maar jij kunt niet zonder mij bestaan, beschaamd zet ik je op
hang een laken uit mijn raam, verkleurd met het vers van morgen

Jolies Heij

Share This:

Beumkes op de maandag

het februarigedicht is aanstaande in de serie Mens@melodie op de maandag – even als tussengeluid karin beumkes – dichteres van tessel op youtube. op tessel is het altijd feest. tussen de dooie vis en de tieners struint onze beum.

Share This:

Anke Labrie wint de enige echte virtuele dit is de nacht van de dichter trofee op pomgedichten? eervolle vermelding voor frans terken



woorden


In godsnaam geen poëzie vannacht
geen troost al is die nog zo mooi verpakt
die vlinder voor het raam
dat is hem niet
slik je zoete woorden in en ga naar huis


vloeken wil ik
janken
schreeuwen


hij was niet bang voor mijn verdriet
nam me alleen maar in zijn armen
en beloofde nooit
dat het wel goed zou komen


anke labrie



een hartenkreet zo uit het leven gegrepen – geen poëzie en dan toch ergens wel poëzie – zoals uw webmaster ooit ‘hakmes’ introduceerde in een gedicht. zo hakken hier de woorden van Anke de poëzie van de zoete woorden weg. ook in de nacht heerst de realiteit van chaos, verderf en verlies. zij had nou net gekozen voor de man die niet mee heulde in het bos – poëzie als zalf bestaat zeker niet – als de zalf op zich al niet helpt of verzacht. GOUD!

deze week verliest de poëzie het van de poëzie. dank aan alle dichters voor de inzendingen. de dichters die de nacht op de een of andere manier toch nog ergens in het zonnetje wilde zetten. Anke zorgde voor de meest definitieve afrekening.
  • Frans Terken over hoe alleen achterblijven verliezen is
  • Marc Tiefenthal – wandelen zonder dekking
  • Cartouche – Het is de nacht dat ik dichter
  • Petra Maria – waar sterf ik dan nog
  • Rik van Boeckel dit is zo’n nacht van vergeten
  • Jolies Heij in de kieren van de nacht
  • Erika de Stercke hoe de nacht rond zijn lichaam slingert
  • Annagriet Diesman de nacht ligt blauw
  • Jako Fennek aan de salvia divinorum
  • Anke Labrie hij was niet bang voor mijn verdriet

blij verrast gekozen te zijn in de serie gedicht van de maand van REURING, dan maar ook meteen  thema voor onze zondagochtendwedstrijd. we moeten toch wat. aan u de vraag wat gebeurde er in uw dichterlijke nacht waar u nu nog niet over uit bent, waar u nu nog steeds maar weer aan moet denken – die nacht die bijzondere nacht – we willen haar helemaal meebeleven – dat u het weet. u kent de regels:
de gedichten niet te lang svp – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10.30 uur. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst.

foto: ben kleyn

NACHT

dit is de nacht van de dichter
waarin ze nog één keer verschijnen
voorheen op de fiets, de muzen
de vertrokken gezichten

het haar in de ogen, de wonderlijke stoet
waarin zij nog voorop, de gekwelde lip
tot de tanden gewapend de nacht in
de donkere plek die niet overgaat
die wel breken moest om licht te worden

Pom Wolff, nacht, uit ‘schrijft een jongen’, bundel ‘een vrouw schrijft een jongen’, uitgeverij Douane, 2014

Nachttrein

Een nacht van verhaal halen
er staat een trein op vertrekken
maar zij wacht buiten wat er komt

wil in het spoorboek lezen wie het is
die haar bij de hand neemt het donker in
iemand die verleidelijke woorden fluistert
haar aan boord in vervoering brengt
met een droomvers

zoals de hoop dat de reis van hier
naar huis een warm bad is
tijdens de rit op stoom komen
in de cadans van het treinstel
ramen laten beslaan van
hete adem uit koude huid

ze rilt bij het horen van de fluit
dat zij daar nog staat
hoe alleen achterblijven verliezen is
voor niets een kaart getrokken
voor de nacht van het gedicht

FT 01.02.2019

de recensies snel van de pen – nu het nog nacht is – bij nacht en ontij geschreven. zo voelt de nacht zo anders dan de dag met alle verplichtingen – we zoeken dat onheil spellende – dat duistere – dat zoeken we vandaag op de pom. frans laat een trein op het punt van vertrekken staan. ja zo moet dat – in een eerste beeldende regel – dat alles nog mogelijk is. dan introduceert de dichter een ‘zij’ persoon. die het ook nog allemaal niet weet. wie is die dichter denkt ze – ze wil het lezen. ze wil in vervoering raken – lekker ritme die trein – kadeng kadeng – drie strofen gehad wat brengt de vierde? een mooie regel: dat alleen achterblijven verliezen is. ja daar sta je dan. de fluit een signaal. meer niet. filmisch verantwoord gedicht.

De nacht verblindt niet steeds
Voor Malika

De ooidonkdreef dus
oogt voortaan
spookachtig
sinds die nacht dat het oog
er ging wandelen
zonder dekking
een ooi met 4 poten

marc tiefenthal

ja we wachten wel op spookachtige taferelen – maar ze hoeven niet expliciet benoemd.

Het is de nacht dat ik dichter

bij de oorsprong kom, het donker
dat als een vlies omhult, afschermt
tegen het meedogenloze van de dag

dat je geworpen wordt
in de draaikolk van het alfabet – een naam krijgt
waarmee een heel leven wordt opgescheept

waar dag na dag in zal verzanden, zinken
– te veel zon en geen schaduw – alleen
de stille blinde uren me kunnen voeren

naar het zwart van de zee die openligt
om het monster te verkennen en bedaren
zin te vinden en te baren

het gat dichten tussen alledaags prozaïsch
en gedijen als poëet, kunnen defloreren
en wonen in de uithoek van je geest

de nacht is mij een leger, de wolf een lam
de dag niet meer dan vacht, een loden last

02022019
Cartouche

zo lezen we het graag – van meedogenloosheid de dag. de nacht afgezet – afgebakend terrein voor de dichter tegenover de dag. cartouche weet precies hoe het zit. hier laat zich een tegenstelling messcherp neerzetten. dichter bij de oorsprong de dichter in de nacht – bij het naakte bij het ongerepte – zonder naam nog. als het thema een tegenstelling zou gebieden dan hebben we hier goud te pakken. maar bij het thema was de dag niet een gegeven.

NACHT
(de tijd dat het donker is)

weet je nog
een van die nachten
dacht je te sterven

beloofde ik nog
te zorgen voor je nalatenschap
tussen haar bladeren
een eenzame foto
in de trein

elke keer steel je mij
een stukje toekomst
weg

waar sterf ik dan nog

PetraMaria

tsja die vraag gaan we niet voor de dichter beantwoorden. een trein, een foto, bladeren – het schilderij is me net te associatief opgezet. gestolen stukjes toekomst – er is van alles aan de hand maar op deze manier krijgen we er geen vinger achter. hier lezen een zwart gat waarin de gedachten van de dichter opgaan. nog voor de lezer er grip op kreeg. (netjes verwoord toch deze kritiek?)

Nachtegalen nacht

Dit is de nacht van de nachtegaal
zoals jij zingt met de stem
van de weemoed en loslaat
nu het harnas gebroken is
tranen een uitweg ruiken

dit is zo’n nacht van vergeten
dat het nog lang tot de dag duurt
dat we de tijd dragen als een kind
zingen dat we dromen drinken
spelen dat we minnaars zijn

hier in het duister waar buiten
de glazen breken dronkaards omvallen
ongewassen het gras onder plassen
liefdes de lanen stuk slaan
tot de maan de oerkreet slaakt

laat het sluimeren in nachtegalen nacht
zoals jij de kussens teder sloopt
met vingers om lippen in te dopen
het harnas afgerukt jouw stem verheft
tot wij de dag stil zacht zó aanraken.

Rik van Boeckel
2 februari 2019

ja het gedicht heeft wel wat. erg veel zelfs. en de beelden zijn niet allemaal even rationeel geordend. we kolken een eind mee de golven in met de woorden van rik. tot?

die prachtige laatste regel – ‘tot wij de dag stil zacht zó aanraken.’ een prachtige regel als deze verdient eigenlijk een verstilde aanloop – nu moeten we uitblazen om weer bij te komen.

werk in uitvoering van nacht tot dag

schuif ogen dicht, laat het licht toch tanen, blijf binnen
dit is het uur waarop er wonderen worden verricht

de vragen opgeborgen, de hoop uitgestald
je bent creatief lucratief met woorden, het stoort je niet

dat hij ze letterlijk nemen zal, je bent een schoonschrift-
dichter, later moet alles in het net,

Tot hier en niet verder – al het andere is overbodig – hier hebben we de toon van cornelis vreeswijk te pakken – de helderheid en de eenvoud, het drama van de dichter – het invulbare wit voor de lezer. waarom doorgaan met invullen als het gedicht al klaar is?

nu kun je je het

geslobber veroorloven, een huid om op te morsen
krakende planken om te oefenen, de praktijk vraagt

geduld die menige gulzige minnaar niet bezit
ik zeg je dat een stad niet in een nacht wordt gebouwd

zoals vingers tijd nodig hebben om uit te botten
om naar de maker te gaan staan als je in vreemde aarde wroet

de tijd heeft hem nodig om te stelen en dan nog
ben je niet zeker van onverdeelde aandacht, hij draalt en wacht

alsof de gloed hem dat verzocht, als jij hem op het spoor
verdwijnt hij in kieren van de nacht, de draden wapperen los

maar jij kunt niet zonder mij bestaan, beschaamd zet ik je op
hang een laken uit mijn raam, verkleurd met het vers van morgen

Jolies Heij

zie hierboven!

Benauwelijk

hoe de nacht rond zijn lichaam slingert
op zoek naar een verraderlijke plek

het glas van de opstaande ramen rillen
hij schreeuwt tot breken, er gebeurt niets

zijn blik dwaalt met ranzige stemmen
mee naar de kronkels van de nacht

in een poel van zweet krimpt dit leven
tot vergetelheid

Erika De Stercke

rare titel. raar woord. een te claimend benauwend te nadrukkelijk woord. ja het kan je zomaar aanvliegen de nacht en de verschijnselen die dichteres erbij denkt – en manlief doet er ook geen goed aan lezen we. in zoverre is dit een typische erika de stercke. wat de man ook doet het is niet goed of het deugt niet. en zo is het ook natuurlijk. maar moet je gegevens van algemene bekendheid wel in een gedicht optekenen?

dit is de nacht van de dichter

de nacht ligt blauw op een bed dat niet het jouwe is.
buiten ritselt de onrust door dunne bomen.
kruinen buigen zich tot luisterend oor.
tussen de uren op het nachtkastje tikt een horloge

de nacht ligt blauw de laatste loodjes weg. daar gelden andere wetten,
geen taboes, die jij alleen begrijpt.
de nacht ligt er op een bed dat nog niet het koude is,
in gekrompen licht dat de schijn tegen heeft.

Annagriet Diesman

‘de nacht ligt blauw… ’ is een wereldbegin van een gedicht – (niveau marsman – berlijn de zon is geel..) maar daarna raakt de dichter geschrokken van die prachtregel toch een beetje de weg kwijt – kan gebeuren in het donker –

te geconstrueerd ook: buiten, kruinen, buigen, luisterend – net een kilootje binnenrijm teveel. nee dit gedicht is mislukt na het mooiste begin van een gedicht dat ik deze eeuw mocht lezen. de laatste twee regels echt onzinnig lelijk ook: 

‘de nacht ligt er op een bed dat nog niet het koude is,
in gekrompen licht dat de schijn tegen heeft.’

zo vallen we

we drinken salvia divinorum
slaan kruizen
prevelen hoop op terugkeer
als de nacht ons hortend stotend
naar zich toe rukt
achter ons het laatste schijnsel
wegvaagt

dan vallen we
zoals het blad het fruit
de herfst vielen
soldaten maagden carthago en
zijn volk
zo vallen we

jako fennek

op de een of andere manier is een stukje tekst hier weggevallen. mijn excuus aan jako. zijn inzending is beoordeeld en ik had ook een korte recensie geschreven. dat er veel gevallen wordt in dit gedicht. maar dat er naast dat vallen niet heel veel gebeurt. in die trant was het commentaar. laten we zeggen een mooi geschreven geval. jako moet niet mooi schrijven jako moet als een stroper de nacht in dan is ie op zijn best.

woorden

In godsnaam geen poëzie vannacht
geen troost al is die nog zo mooi verpakt
die vlinder voor het raam
dat is hem niet
slik je zoete woorden in en ga naar huis

vloeken wil ik
janken
schreeuwen

hij was niet bang voor mijn verdriet
nam me alleen maar in zijn armen
en beloofde nooit
dat het wel goed zou komen

anke labrie

een hartenkreet zo uit het leven gegrepen – geen poëzie en dan toch ergens wel poëzie – zoals uw webmaster ooit ‘hakmes’ introduceerde in een gedicht. zo hakken hier de woorden van Anke de poëzie van de zoete woorden weg. ook in de nacht heerst de realiteit van chaos, verderf en verlies. zij had nou net gekozen voor de man die niet mee heulde in het bos – poëzie als zalf bestaat zeker niet – als de zalf op zich al niet helpt of verzacht. GOUD!

Share This:

LISAN LAUVENBERG over ‘Dit alles en heel het heelal’ van Pim te Bokkel, over Florence Tonk – over doodgaan en doorgaan

Gevaarlijke tochten

Op pad geweest met de dichters vandaag. Naar Scheltema waar Pim te Bokkel een werkelijk prachtige nieuwe bundel ten doop hield.
Titel: Dit alles en heel het heelal
Een vader van vier! kinderen, die in het verre Schoorl in de stilte van de nacht, als de kindjes slapen het heelal ziet door de ogen van zijn net geborenen. Aan de keukentafel. En niet aan zere café tafels. Maar Gewoon thuis, na een lange dag.
Dichtersvrienden die optraden, een lief meisje dat prachtige liedjes zong. Biertjes, wijn, zoute stengels en borrelnootjes. En massa’s oude bekenden. In mijn ogen allemaal twintig jaar ouder geworden, maar dat zal de zwaarte van het dichtersleven wel veroorzaakt hebben. Of het verdriet om dichtersvrienden die dit jaar en masse zijn overleden. Zo oud zijn we nog niet, maar toch al veel te veel begrafenissen.
Dat doet mij wederom denken dat het dichtersleven gevaarlijk is voor hart, lever en lijf. Soms voor je portemonnee en je liefdesleven kan ook te lijden hebben, maar we schrijven maar door. De dichtspier rust niet wanneer wij dat wel zouden willen.

Ik zelf heb drie keer kanker gehad en drie deadlines voor de dood ruimschoots overschreden. Toch doet mij dat niet stoppen met dichten, of minder vrolijk zijn in het levende leven. Maar als ik schrijf, komt er een verborgen melancholie mee naar buiten, een zeer, een zwak, een wens vaak tot verlichting. Maar ook een verborgen kracht, die zin geeft aan wat was en me doet verheugen op het komende tijden.

Afgelopen week, wederom dagboek teruglezend en oude gedichten uit de la opdiepend, kwam ik een ballade tegen die ik ooit voor Florence Tonk heb geschreven. Die had ik al heel lang niet gezien, maar lang geleden veel mee gelachen en zwaar gediscussieerd over wat poëzie moet zijn. Geen toeval dus dat ik haar vanavond wederzag. Ik beloofde haar de opgediepte tekst toe te sturen, maar veel leuker is het om die met iedereen te delen.
Ballade, omdat het ( overdreven) verheven is, omdat het me aan Rilke doet denken, omdat het ook een eigen melodie lijkt te hebben. Omdat we toen waren, wie we waren en een deel van onze dromen nooit meer waargemaakt zal worden.
Maar soms dan treffen we elkaar en weten weer van die lange nachten.
Toen we poëzie leefden, zoals we dachten dat wij die moesten beleven.

Ballade voor een Poëte

Is dat je idee van het leven vieren
met de woorden en de dichters tot laat
door de stad, het leven in.

Je voelt dat er iets broeit onder de teksten
De onrust is onrustbarend
De drank dempt maar niet genoeg
Bij iedere volgende kroeg winnen de woorden
En verliest de liefde terrein

Dat is de kracht van de poëzie
Dat het je herinneringen lichter maakt
Je op wonderen voorbereid
Dat het zin geeft aan alles wat ooit was
Dat niets blijft als een diepe sombere klacht
Maar dat het je kracht zal geven
Voor de rest van je zwervende letter voor letter
Voor je leven.

24 november 2000, feestje bij Florence Tonk

©Lisan Lauvenberg
31 januari 2019

Share This:

VON SOLO: ‘Ze heeft mooie, grote, rechte voortanden. Volle lippen. Haar ogen zijn gesloten en haar wimpers zijn voorzien van mascara.’

Deel 323. Burger

Ze heeft mooie, grote, rechte voortanden. Volle lippen. Haar ogen zijn gesloten en haar wimpers zijn voorzien van mascara. Niet te veel. Heel subtiel wat oogschaduw. Haar huid is voorzien van een bijna onzichtbare laag foundation. Ze steekt haar tong zo ver uit als mogelijk. Om haar mondhoeken speelt een wellustige lach. Ze likt een aan sappige cheeseburger. Op een muurprint aan de zijkant van een nieuw te openen restaurant. Haar hoofd is bijna een meter groot.

‘Ontwerp me een poster die dit nieuwe hamburgerrestaurant verkoopt!’ Dat stond ik de email die de reclameman via de mail ontving bij wijze van offerteaanvraag. De reclameman dacht na. De dag ervoor had hij een pornofilm gezien. Hij had ook zo graag bevredigd willen worden. Maar verder dan masturberen met zichzelf was het tijdens de film niet gekomen. Triest was het verlangen, maar hevig. Alles had hij ervoor over gehad, als zich geile lippen om zijn lid hadden gesloten. Maar het leven was geen pornofilm. Hij nam nog een hap van zijn broodje en kreeg een idee.

‘Maak een foto van een representatief, girl-next-door model die een hamburger benaderd of ze er fellatio mee bedrijft’ Dat stond in de opdrachtmail aan de fotograaf die wel vaker klusjes deed voor het reclamebureau. Het geld was goed en de opdracht niet wezenlijk vreemder of anders dan hij gewend was. Hij dacht aan zijn vriendin. Dat ze nooit voldeed aan de beelden die hij schoot. Dat zij nooit deed wat hij op de gevoelige plaat vastlegde. De waarheid die hij maakte was niet zijn eigen.

Ze kwam op tijd aan, elf uur scherp. Geen bijzondere kleding vereist. Casual representatief. Een reclameshoot voor een hamburgerrestaurant. Ze rook de geur van gebakken rundvlees. Er werden foto’s gemaakt van een getinte man in een hoody. Haar ‘tegenspeler’ op de poster. Hij had een hamburger in zijn handen en staarde daar verlekkerd naar. De grimeuse wenkte haar en zette haar in de plamuur. Toen ze klaar was, riep de fotograaf haar op de set. De burger die haar tegenspeler zojuist in zijn handen had gehad stond klaar op een schaaltje.

‘Doe of je de ballen van je vriend likt. Of je zijn pik likt van schacht tot eikel.’ Even was ze beduusd. Ze moest zich iets voorstellen wat ze nooit deed. Ze had zelfs geen vriend en wilde ook helemaal geen geslachtsdelen likken. Maar ze probeerde het op een manier, die ze dacht dat wel fotogeniek zou zijn. Het was werk en het betaalde goed genoeg. Ze sloot haar ogen alsof er ballen en een piemel in de lucht hingen stak ze haar tong zo ver mogelijk uit en likte de leegte. ‘Perfect!’, zie de fotograaf ‘En pak nu de burger en doe dat nog een keer.’ Ze proefde het verlepte blaadje sla en hoorde camera klikken. Voelde zich dom, zo dom, dat ze bijna moest lachen. ‘En zo sta ik straks, larger than life, in de kijker op de Kop van Zuid. Ik pijp een burger.’

Niets is ooit wat het is. Voor niemand die eraan meedoet. Onder de streep wed ik dat de burgers ook niet veel zullen zijn. Maar dat zal ik nooit weten, want ik ga er niet eten.  

Share This:

DITMAR BAKKER: ‘de zeer Amerikaanse dr. Roush maakt in de inleiding van haar bloemlezing vertalingen uit Campanella’s Scelta gewag van het feit…dat het volgende chique Italiaanse sonnet gewoon over rukken gaat.’

Campanella—ik zag de vertaling van de ambachtelijke doctor, en moest de mijne schreiend terzijde leggen. Zijn ‘nest der menselijke noden’ deden mijn nestkasten felroze schitteren—misschien had ik er gewoon een vogelkooi in moeten zetten. Tot overmaat van ramp werd Filippo—Filips is de gangbare Nederlandse equivalent—in mijn handwerkje als Flip weggezet. What’s in a name. Mea culpa, mea maxima culpa. Stof tot stof.
                Rest er niets te zeuren? Ach, jawel—het sonnet is eenzaam in de bundel en rijmt raar bovendien. De lezer hoeft geen stap dichterbij de auteur te zetten, behoudens Filips.
                Zijn suono: evenwichtig; een heldere boodschap.
               
Wat te doen?

Wonden likken, gek worden, je bedrinken? Alledrie en vaker yoga bovendien? Het voldeed niet—mijn interpretatie onevenwichtig, het octaaf niet solide. Je wordt gemakkelijk, misschien: je schrijft niet meer uit op papier maar begint in kladblok. Je wil te snel, te veel. Ik verstopte Verstegens bundel en werd boos op Thomas: wie bèn jij?! Geniaal, gestoord? Magiër? Manisch?
                Al het andere spul moest in revisie. Voor een zestal eerste versjes bleek dat onnodig, want waren reeds gecorri- of gefiatteerd door een expert. Althans, er stond wel wat rood. Basta.
                De akelige rest moest worden gezift. Terug naar de biografie. Terug naar dat bastardo-Italiano-etymologiewoordenboek. Terug naar de ruimte tussen twee bestaande Engelse vertalingen, waar een passend Nederlandse te vinden moet zijn.

Het viel nogal mee. Er werd wat franje vervangen en wat barok ontbarokt—Thomas’ jas moest daarmee weer even mee gaan. Eigenlijk was ik nog steeds boos. Sommige omzettingen moesten maar even blijven staan: ze waren voor u gebakken en als er dan soms klanders in zaten, dan was dat jammer.

Minder boos op Thomas en meer op mijzelf (en natuurlijk op dr. Verstegen, wat nou, geen verhaal, je zuster op een houtvlot, man) telde ik eens. Ik keek eens in die enorme Scelta die ik nog niet eens helemaal doorgeworsteld had—volkomen verblind voor madrigalen en alles wat er niet uitziet als een sonnet—en vond het een heidens karwei.
                Niet lullen maar poetsen, dus.
 
Zo’n verhouding beloont: pas na het oppakken van dan in godesnaam maar weer een nieuwe vertaling, kreeg ik door navorsing van…rare gevoelens bij omzetting van het sonnet, bijval van zowel dr. Roush als wijlen G. Ernst. De laatste bevestigde, zo stond in een vergeten voetnoot in Roush, de vergelijking tussen Jonas en Campanella in dat liederlijke sonnet vol Bijbelse referenties, waarin ons aller Thomas een zekere opoffering doet, gelijk de keuze die hij in real life dus maken moest. Hij koos ervoor zijn matras in de fik te steken.

Weet u het nog? Natuurlijk niet, goed—nu volgt leuks, beloofd: de zeer Amerikaanse dr. Roush maakt in de inleiding van haar bloemlezing vertalingen uit Campanella’s Scelta voorzichtig, zo voorzichtig gewag van het feit…dat het volgende chique Italiaanse sonnet gewoon over rukken gaat. En iets met staatskunde, maar vooral rukken. Geen grapjes. Hier, kijk zelf:

35 – CHE ‘L PRINCIPE TRISTO NON È MENTE DELL REPUBBLICA SUA
Mentola al comun corpo è quel, non mente,
che da noi, membra, a sé tutte raccoglie
sostanze e gaudi, e non fatiche e doglie:
ch’esausti n’ha, come cicale spente.

Almen, come Cupido, dolcemente
ci burlasse, che ’n grembo della moglie
getta il sangue e ‘l vigor, che da noi toglie,
struggendo noi, per far novella gente.

Ma, con inganno spiacevole, in vaso
li sparge o in terra, onde non puoi sperare
alcuna ricompensa al mortal caso.

Corpo meschin, cui mente ha da guidare
piccola in capo piccolin, c’ha naso,
ma non occhi, né orecchie, né parlare.
[T.C.]

35 – WANT DE KLEINE KONING VORMT NIET HET HOOFD VAN ZIJN REPUBLIEK
De géést niet, de pík van het mens’lijk bestel
is ’t part van onszelf dat zichzelf steeds voorziet
van glitter & goud, nooit van werk of verdriet,
want uitgeput door ‘m als cicades na ’t spel.

Ach! Ware hij Cupido, speelse rebel,
die spottenderwijs in gehuwde schoot schiet,
met sappige kracht, die hij ons aderliet;
hij maakt een nieuw volk, ons verwoesting—tel quel!

Zijn vunzig bedrog in een potje, ’t is heus,
verspillend—ter aarde ook. Elke hoop staakt. 
Niets krijgt men retour, voor ’s mens kwesties. Affreus.

Misdádig dit lijf, met een geest die als taak
de sturing wat leidt in ’n klein koppie, met neus,
maar zonder een kijkorgaan, oren, of spraak.
[D.B.]


En natuurlijk blijft het zeuren. Moesten die cicades niet gewoon krekels zijn? Is dat Frans-franse woord affreus niet iets heel engs aan het uitspoken daar? Samen met tel quel? Zullen mensen schreeuwen dat een heerser wel een vorst is maar in context niet een koning? Zal iemand weten van het boekje ‘De Kleine Koning’ dat allerhande mannelijke (geslachts)ziekten behandelt en—mijns inziens—de reden is dat Thomas zegt dat het kleine koppie in elk geval een neus heeft? Dr. Roush heeft het over een ‘moeilijk interpreteerbare neus’. Gokken, dus (hihi).

De dagelijkse portie politieke onderbroekenlol hebt u nu in elk geval gehad.

Dag Pom, in gedachten,

D.

Share This:

Merik van der Torren: ‘ Ik omhels je lieveling in het vroege licht….’



Hoi Pom,  
De organisatoren van het Woord in Ruigoord, besloten 10 februari een soort Open Podium te houden met als thema “Hartje Winter”.
Het gedicht in de bijlage is door dit thema geïnspireerd. Het vriest dan wel niet zo hard meer vandaag, maar de lente lijkt nog ver weg. Vandaar. Met groet, Merik

Hartje winter

Hondje Sara vindt het prachtig.
Zij rolt haar kop in de sneeuw.
Ik zet mijn kraag op tegen de vrieswind.
Zijn de leidingen bevroren ?
Zingen de telefoondraden van de vorst ?
Rinkelen de bellen van sneeuwklokjes ?

In talloze kleuren blinkt sneeuwkristal.
Ik haal diep adem, pure zuurstof.

Als straks de dooi inzet
en de voeding zich verzamelt,
zingen de vogels.
Door de vuile ruiten van de tram
barst kleur.
Ik omhels je lieveling
in het vroege licht.

Share This:

JOLIES HEIJ: ‘je hoort nou nooit mensen zeggen, goh, ik had de ochtend van mijn leven….’

Over maanzucht & ochtendziekte

Ik wil het eens met u over avondstond en maanzucht hebben, lieve lezer. Zo prijst columniste zichzelf gelukkig dat ze geen beroep uitoefent waarvoor ze zich voor dag en dauw uit de armen van Morpheus moet losrukken. Poëzie is een bedrijf bij uitstek voor de avonduren, de zondagmiddagen daargelaten, maar met een beetje geluk beginnen die niet voor vieren, waar je ook nog om vijf uur met een schoon geweten kunt aanschuiven, een en ander hand in hand met drank natuurlijk. Zondagmiddagen die al om twee uur beginnen vinden in de regel in bibliotheken en achterafzaaltjes plaats. Vandaar dat ik onaangenaam getroffen was toen Eijlders een uur werd vervroegd en dan moet columniste ook nog vanuit het verre Utrecht aanreizen. Dat is om te voorkomen dat het café tegen zessen leegloopt, werd mij te verstaan gegeven. Waartoe, waarvoor? Om de aardappels op te scheppen? De zichzelf respecterende kroegtijger heeft aan de alcoholische calorieën genoeg en haalt op weg naar huis hooguit pizza, patat of shoarma. Of – voor de gezondheidsfanaten (vroeger heette dat “aan de lijn doen”) – heeft men thuis alvast een uiensoepje klaargezet.

Iemand zei laatst: je hoort nou nooit mensen zeggen, goh, ik had de ochtend van mijn leven. Wat gebeurt er ’s ochtends nou helemaal? Mensen gaan naar hun werk, bejaarden trekken er met hun voordeelkaart op uit. Ergens in huis rochelt een waterleiding, in de straat passeert een vuilniswagen en het licht is vreemd schel of vaal en bleek. Je hebt de hele dag nog voor je, maar op het moment dat ik me dat realiseer, wil ik mezelf het liefste van kant maken. Gruwel, een héle dag maar liefst. Om wat te doen? Te schrijven allicht, maar ik ben iemand van het laatste moment, de nipper, de net gehaalde deadline, onder tijdsdruk functioneer ik het best. De column die net voor sluitingstijd in het redactielokaal wordt afgegeven.

Met een dag die zich eindeloos voor me uitstrekt kan ik niets aanvangen, het is eerder een garantie voor eindeloze lethargie en gelummel. Vroeger moest je tenminste nog naar school. Niet dat je er altijd iets van opstak, maar je werd vanzelf het bed uitgejaagd bij de gedachte dat je gemist zou worden en de schoolse noodtroepen zouden uitrukken. Maar ook toen al lag ik vanaf een uur of zeven met de radio op hilversum 3 slaperig onder de deken om dan om half negen op te schrikken, me vliegensvlug aan te kleden en me in gestrekte draf door de stille lanen te haasten om precies om kwart voor negen hijgend het schoolplein op te schieten. In mijn studietijd – toen ik eenmaal na de propedeuse mijn eigen lesprogramma van keuzevakken kon samenstellen – meed ik colleges die om negen uur begonnen als de pest en zeker nadat het academisch kwartiertje ook nog eens was afgeschaft. Tijdens mijn stages als lerares Duits moest ik echter wel eens om zes uur op en omdat ik nooit voor middernacht in slaap viel en ook niet zoals sommige fortuinlijken met een paar uur toe kan, bouwde ik toch wel een chronisch slaaptekort op. Mijn onderwijscarrière was dan ook geen lang leven beschoren. Ik dacht de oplossing voor dit probleem te hebben gevonden door in de horeca te gaan werken, heerlijk pas om drie uur ’s middags naar je werk, om middernacht thuiskomen en dan nog wat schrijven. Helaas ging het eetcafé failliet, was de crisis net uitgebroken en gleed ik van de WW de bijstand in.

Dat was nog vóór de participatiewet, maar de gemeente Utrecht had zo z’n eigen zweepje om de luie werklozen tot actie aan te zetten in de vorm van een reïntegratietraject dat schaamteloze dwangarbeid inhield van het vouwen van dozen en het prikken van prijsjes in een magazijn op industrieterrein Lageweide. Je moest er om acht uur ’s ochtends beginnen. Ik kreeg er dermate de kouwe gribus van dat ik me terstond tot een psychiater wendde om me geestesziek te laten verklaren. Deze zenuwdokter vinkte zowat alles uit de DSM af, op mijn ochtendziekte na, maar de Sociale Dienst nam er genoegen mee. Ik ben nu eenmaal van de nacht. Het is donker, het is knus en veilig en de mensen houden zich koest, zelfs op Facebook. Mijn geest wordt gescherpt en ik kan de inspiratie laten stromen zonder te worden gestoord. Om daarna welverdiend uit te rusten terwijl de vroege vogels de al te uitgestrekte dag begroeten.

morgenwekker en nachtwaker

je weet dat ik op dit uur geen goud in de mond heb
je mag van mij als de bleke zon tegen muren opkruipen

de lucht in plassen oprapen, de troosteloze scherven van het
nachtelijke regenen, de duiven voeren na knikkebollend vasten

je was nooit maanziek, kent geen ander hemellichaam
dan je sterrenbeeld dat je trekt in de ochtendkrant

je bent opgewekt, gewekt door het gloren, het krieken
van al te wakkere beloftes, de ketel voor jou gemaakt

die je aanzet tot fluitende daden, er is altijd een begin
een nieuw en eindes ferm afgewikkeld, niet de losse hand

je wordt filosofisch bij het bakken van een ei en de geur van
koffiebonen, je denkt aan wat er komt, kiept het droesem weg

jij bent het die mijn glazen ruimt, vergeef me het navelstaren
ik heb gewacht op een ingeving, een woord in de nacht

dat ik lokte als een kwijnende kater, een opvliegende vleermuis
ik zat bij halogeenlicht terwijl jij dwaalde in droomtaal

nu ben ik blind en moe van de reis, de verzen waarmee ik mezelf
kastijdde, kom dan flank aan flank terug in bed en rust uit

Jolies Heij

Share This:

REURING bij REURING – Peter Prins leest voor…. over dichtersautisme, beledigingen en bitterballen

ik begroette de man met de ijdele haardracht zoals hij mij ook altijd toeknikt –  na de pauze krijgen we een optreden van je toch Peter? riep ik hoopvol.  ‘nou optreden’ zei hij – ‘ik ga voorlezen’.   de woorden van PETER PRINS.

de deugd in het midden en Elbert Gonggriep rechts – Elbert een dichter in het project dichtdruk
  • ik dacht ik weet genoeg – in dat ‘voorlezen’ zit me net teveel ego en net teveel ijdelheid – dat meneer ‘voorleest’ moet meneer vooral zelf weten – ik zit niet op ‘voorlezen’ te wachten. en volgens mij zit niemand op dit type autisme te wachten. maar dat terzijde. – voorlezen – voorlezen – een woord te kinderachtig voor woorden – 4e groep basisschool daar past dat woord. daar hoort dat woord.

maar in aparte (utrechtse) dichterskringen is voorlezen ook een geliefd woord. zij die niet kunnen performen ‘lezen voor.’ zo is dat fenomeen ‘voorlezen’ wel ongeveer samen te vatten. het publiek kan ze aan hun reet roesten – zo kun je het ook zeggen. maar waarom zoek je dan publiek op is de vraag die ze maar niet willen beantwoorden.

zo ook ‘het optreden’ – sorry voorleessessie van PETER PRINS afgelopen zaterdag bij REURING in Alkmaar na de pauze. ik kan u er geen live verslag van doen – ik dacht ik ga aan de grandmarnier beneden bij koekenbier in het restaurant  en de bitterballen. ga jij maar lekker autistisch voorlezen beste peter uit je prachtwerken en doe vooral je best om er geen sprankelend optreden van te maken – stel je voor – een optreden.   ik noteer later wel de commentaren van de mensen die na de pauze bij REURING  de zaal niet uitgelopen zijn.

gebroken kwamen de toehoorders bij koekenbier de trap af na het ‘voorlezen’ van peter. het moet VRESELIJK geweest zijn lieve lezer – ik zal de commentaren voor u samen vatten:

  • meneer prins voorlezen duurde en duurde en duurde eindeloos lang
  • meneer prins voorlezen was niet te verstaan – heel vaak hoorde je het woord ‘coördinaten’ – (niet duidelijk werd of meneer prins  de weg nog terug gevonden heeft)
  • meneer prins zorgde nog wel even voor relletje richting de REURING organisatie van ALJA SPAAN – voor de aanvang van zijn “optreden” – bedankte hij ANJA SPAAN voor de gelegenheid om te mogen voorlezen. “ALJA” klonk het onmiddellijk vanuit de zaal. “o sorry ik wil ALJA SPAAK bedanken voor de gelegenheid..” wederom corrigeerde de zaal, het publiek: SPAAN, SPAAN werd gesist vanachter de bar. dat zeg ik sprak PETER PRINS: spaan, spaan lieve ANJA dank je wel!

Voor de pauze wel erg genoten van het optreden van de muziek van Arie van Egmond, de kunstenaar Jules Kockelkoren en dichter Elly Stolwijk – kan ik tenslotte nog melden dat de grandmarnier bij koekenbier in alkmaar voor herhaling vatbaar is en de bitterballen hors categorie.

Elly Stolwijk dichter in het project dichtdruk

Share This:

Karin Beumkes – mens&melodie op de maandag én die pasfoto

dichteres over vroeger en hoe het is om over vroeger heen te stappen met op de achtergrond nog iets van koos alberts

Vallei van vroeger

De rug van mijn vallei is oud
een tatoeage waarin ik wijsheid mis
op de polsslagader van mijn tijd
kan ik een naam verminderen of meer
niet denken aan.

Maar elke voetstap waarbij ik niet
moe begin te worden zegt me
niet hetzelfde van ik wil terug.

Dat je van een stad kunt houden
waar je nooit was dat wist ik nooit
als je betoverd bent door papaver
pak je je rugzak in en laat het vroeger
vallen als een minnaar
die onaardig voor je was.

Je verscheurt zijn pasfoto omdat
juist hij dat ernstig ook zou willen.

Muziek: Röyksopp – Happy up here

Share This: