daar sta je nou mijn stoel ik moet nog even aan je wennen aan je geur en aan je zitten was het Merik niet die over een stoel van waarde schreef aan de witte wijn met buurvrouw tiele
ik zal het je maar meteen zeggen ik drink gewürz altijd weer gewürz heel veel gewürz en als ik dronken ben grandmarnier om mezelf te blussen – dan weet je dat alvast en ja het was merik die over een stoel van waarde schreef
mijn stoel, ja jij, ik ga je bezitten en in je worden gedichten geboren als kindjes mooie en lieve, witte en zwarte
dit eerste kindje is van ons omdat je zo lang op mij wachtte en met mij samen oud wil worden
pom wolff
Voor buurvrouw Tiele
Heeft u een alles-moet-kunnen doekje, zes geraniums, tien liter aarde, lapt u ook dat vergeten hoekje en die oude stoel van waarde ?
Zes geraniums, tien liter aarde en alstublieft munt en rozemarijn, en lapt u die oude stoel van waarde, Wilt u een glas droge witte wijn ?
Alstublieft wat munt en rozemarijn, ik heb voor u nog oude kranten, Wilt u een glas droge witte wijn, heeft u rode wollen wanten?
Ik heb voor u nog oude kranten, heeft u dat alles-moet-kunnen doekje en tegen de kou rode wanten en apropos lapt u dat ene hoekje ?
Vanavond zal ik schrijven zoals nog nooit geschreven werd vanavond spatten de woorden in de regels uit iedere ademtocht ontstaat een lied uit iedere zucht een mateloos verlangen uit iedere gedachte een gedicht
Vanavond schrijf ik de brokken uit m’n keel de zwarte gaten uit m’n geheugen woorden zullen neerhagelen uit de volle ongebroken zinnen vrijgevochten woorden zullen zich storten op de losse einden in ieder verhaal
Na vanavond zal nooit meer iets te veel zijn nooit meer iets genoeg nooit meer iets slecht nooit meer iets goed na vanavond is alles mogelijk en is er niets meer dat moetl
POMgedichten presenteert de donderdag column: VON SOLO, FEAR AND LOATHING IN POWEZIE LAND!!! Openhartige openbaringen van de Jeff Koons van de vaderlandse powezie.
Mijn
vader was op zijn vijfentwintigste van kruin tot voorhoofd kaal. In
mijn jeugd was één van mijn grootste angsten dat ik net zo snel, of nog
sneller net zo kaal zou worden. Mijn leven zou voorbij zijn. Nooit nog
zou ik aan een vriendinnetje kunnen komen. Ingegeven door die angst liet
ik mijn haar dan maar zo lang mogelijk groeien. Maar hoe lang kun je
daar mee door gaan…
Deel 100. Haarfijn
In
mijn kinderjaren gaf ik niet veel om mijn haar. Wel vond ik het
vervelend om naar de kapper te gaan. Koude scharen, klamme stoelen,
norse Zeeuwse kapsters en stilzitten. Later knipte mijn vader het ook
wel eens. Dat scheelde weer een paar daalders op onze toch niet al te
breed hangende begroting toentertijd. Op de middelbare school wilde ik
ook wel een vriendinnetje, dus dan ga je over je haar nadenken. Je
ouders denken dan ook mee, hetgeen in opzet nog wel eens wil
conflicteren met je eigen denkbeelden of experimentele wensen. Kappers
denken ook mee, en wat me in die jaren duidelijk werd was, dat wat je
ook vroeg, ze er altijd wel voor wisten te zorgen dat er iets anders als
resultaat uit kwam. Rond mijn vijftiende kwam ik tot de conclusie dat
het allemaal geen zin had. Beter zou ik mijn haar dan maar laten
groeien. Dit resulteerde er in dat ik rond mijn achttiende een
weelderige bos lang haar aan mijn hoofd had zwaaien. Vergelijkingen met
zowel Jezus als Eddy Vedder vlogen me om de oren. En langzamerhand had
ik ook wel eens een vriendinnetje. In zoverre was voor mij nu wel
bewezen dat het zin had je haar te dragen zoals het je fijn zit.
Jaren
heb ik dat lange haar gehad. Dat leverde me met mijn tengere bouw veel
biertjes op in de disco als jongens me weer eens voor een vrouw aan
zagen van achteren. Verder leer je er mee leven. Lang haar is fijn. Ik
ben er gek op. Maar ook ik werd ouder. Op een gegeven moment was ik
klaar met school. Bij het uitzendbureau werd het advies herhaald dat me
eerder door mijn ouders gegeven was. ‘Knip dat haar er af, anders vind
je nooit een baan.’ Daar ik ook net gebroken was met mijn toenmalige
vriendin leek het me het perfecte moment om dan ook maar weer eens wat
nieuws met mijn haar te proberen. Dat haar ging er af, en ik had meteen
een baan. Maar het voelde toch wat kaal. En langzamerhand trok ook mijn
haargrens zich terug en begon de ooit zo volle bos bij de kruin te
dunnen. Intussen was ik al vijfentwintig geweest en had intussen weer
een vriendin, dus het belang van mijn haargrens verschoof ook naar een
lagere prioriteit. Door de jaren heen probeerde ik vele stijlen. Kaal
aan de zijkant, asymmetrisch, helemaal kaal, halflangig en ga zo maar
door. Telkens weer iets proberen dat het weer niet wordt. Het leek mijn
jeugd wel. Daarbij kwam het nadeel dat ik intussen een kruin begon te
krijgen als een monnik. Dat beperkt de mogelijkheden om mee te gaan in
alle nieuw hipstertrends. Mijn vaste kapster op de Kleiweg was intussen
wel aan mijn grillen gewend geraakt en in staat om dat wat ik
voorspiegelde ook één op één uit te voeren. Maar ook zij was van mening
dat er eigenlijk geen model meer in te knippen was. En ik had alles al
gehad. Ik concludeerde daarop dat er eigenlijk nog maar één combi
oplossing mogelijk was. Doorgaan met kaal worden en doorgaan met het
laten groeien van mijn haar. Mijn kapster grijnsde alsof ze mijn plan
begreep en stemde in met het bijpunten van mijn vogelenest. Op de vraag
of implantaten ook nog iets voor mij zouden zijn knikte ze nee. Voor mij
genoeg reden om daar vanaf te zien. Want ondanks het feit dat mijn haar
onder de juiste omstandigheden nog wel eens aardig wil krullen, zoveel
als mijn secundaire lichaamsbeharing krult het niet.
Intussen heb
ik op mijn schedel weer een aardige bos met haar, ondanks de dunne en
kale plekken. Het voelt lekker. En je kunt er mee schudden, wat ook fijn
voelt. Het ziet er, al zeg ik het zelf, nog helemaal zo slecht niet
uit. En of het nou bij mezelf is of bij anderen. Een lekkere bos haar is
aantrekkelijk. Ook bij een vrouw. Het idee je geliefde tijdens het
vrijen stevig door haar dos te woelen is onweerstaanbaar. Haar is fijn.
Ik ben er gek op. Of het nou op mijn hoofd is of ergens anders. Geen
Brazilian waxes voor mij dus. En laatst zag ik ergens op een
universiteitsterrein een professor lopen het een kapsel dat het mijne
over dertig jaar zou kunnen zijn. Lang grijs krullend haar, kaal van
kruin tot voorhoofd. Ik pas er voor. Zoals ik vroeger zei, de tondueze
kan er altijd nog overheen. Maar dat is voor degenen zonder inspiratie
en persoonlijkheid. Haren zijn stiekem eigenlijk onze kosmische antennes
van de Goden. We staan er mee in contact met hogere machten en andere
dimensies. Dichters hebben dan ook zelden een kaalgeschoren hoofd.
Soldaten, skinheads, moderne managers en moslimextremisten dan weer wel.
Trekt u zelf uw conclusies.
Ten slotte moet iedereen natuurlijk
voor zichzelf maar weten wat hij mijn zijn haar doet. Denkt u echter ook
gerust nog eens aan het elan dat de met haar bekrulde Diederik Samsom
ooit uitstraalde en de schim die hij nog nog is van zichzelf met zijn
slicke kop. Of Jack van Gelder of Sinead O’Connor. Of zoals mijn kapster zou zeggen: ‘En nou kappen!’
Bij de luch werd ik getrakteerd op een rijstwafel en een glutenvrije cracker. Het smaakte naar een overhemdenfabriek. Liever had ik in het hoge gras gelegen, vogels gespot of desnoods het zeil van zijn boot gehesen. We hadden bijna, maar op de laatste nipper niet geneukt. Ik moest me niet beklagen, zei hij. We hadden toch elkaars huiswerk gemaakt? De glutenvrije mens komt er nu eenmaal bekaaid vanaf. Wat mij betrof kon hij naar de maan lopen.
graag enige toelichting ditmar op dit werkje – voor de leek zeg maar ik heb het vermoeden dat weinig lezers het einde halen. op zich niet erg dat voortijdig overlijden van onze lezers – maar ik wil nog niet – liefs ik lees je graag terug. grt. Pom,
Het werkje is een practicum littéraire methode-of-theorie. Het is het uitpansel van de idee dat een poëtische vertaling te toetsen valt—een idee dat volgens mij nog niet wordt uitgebuit in het academisch of poëtisch veld.
En, God verhoede, er zat zelfs een venijnig grapje in. Ik zal open kaart spelen.
De tekst als geheel is niet méér[1] dan een (wat stroeve) vertaling van een stuk littéraire analyse uit de Triquarterly. Editor dezes is aangehaalde Susan Hahn, houdster van een “Guggenheim Fellowship”, door mij foutief geciteerd. Het stuk analyse is geschreven door Anne Harding Woodworth (www.annehardingwoodwordth). De vertaling uit het vakblad is letterlijk, alleen zijn dáár, waar Snodgrass’ verzen de pagina’s sierden, nu de betreffende vertaalde verzen mijnerhands geplaatst. En zo liggen de kaarten.
De crux zit ‘m erin dat nu, door na te gaan of het mechaniek van de wetenschappelijke analyse nog steeds werkt, ‘houdt snijdt’, toegepast op de vertaalde verzen, dit in zichzelf een instrument kan zijn om de waarde van de vertaling te toetsen.
Nouveau idée, volgens mij. Volg je me?
-x-
D.
N.B.: Deze link gooit je naar de betreffende Triquarterly. Onderaan pagina 244 begint de pret.
[1] De eindregel is niet van haar, en er is wat tussen haken toegevoegd in de eerste alinea. Verder is niets aangepast aan het oorspronkelijke werk, na te gaan via
Ditmar B Verzonden: woensdag 7 augustus 2019 14:45 Aan: pom wolff Onderwerp:Een stukje dat staat. Wat is er trouwens met die Yasmina Lemsiah? Ik vermoed dat dit precies iets voor háár is. -x-
De Wet van Godwin, of: Een Oefening in Plagiaat
“A rondeau suggests a dance in the round, and indeed from the content of this poem there is a sense of dizzying madness,” zo zegt Susan Hahn in de Triquarterly no. 130. Edoch, wat behèlst die versvorm (één van de vele die Snodgrass in The Fuehrer Bunker gebruikt) nu precies? Het rondeau redoublé (of: gedoubleerd rondeel) bestaat uit zes stanza’s van vier regels. Elke regel van het eerste wordt de respectievelijk laatste regel van de volgende vier. Het zesde stanza dient tot summeren van het voorgaande en de vijfde regel ervan, het rentrement, is een herhaling van de eerste woorden van het gedicht (de eerste twee voeten, om precies te zijn). Middels deze versvorm gebruikt Snodgrass wederom herhaling om gestoord denken te mimeren.[1] De laatste regel van het eerste stanza is “Gezuiverd ben ik door Zijn heerschappij, …” (Magda zal Hitler niet verraden zoals sommige van zijn mankrachten hebben gedaan.) Deze regel wordt de laatste regel van het vijfde stanza, gevolgd door het tweeslachtige begin van het zesde:
Wijl ik hen óók behoed. ‘k Zie niet voorbij Hun spel, of hoe hun smekend kijken klaagt
Dit denken over jonge soldaten versmelt uiteindelijk met haar kinderen:
Zodat ik soms zelfs huil. Hoe kan dit zijn De borst die hen ooit voedde? Toch, vandaag— Ik draag Zijn kruis.
De vierde regel van het zesde stanza neemt de draad van de eerste regel van het hele gedicht over, en zet deze op tot het rentrement van het gedoubleerd rondeel; “Ik draag Zijn kruis.” Deze vier lettergrepen korten de eerste regel van het gedicht af, brengen Magda snel terug naar waar ze vandaan kwam. Met dit rondeel, door herhaling en simpel rijm, is het Snodgrass gelukt om alle moederlijke instincten van een moeder uit te venten en brengt hij haar nu met vlotte tred richting de moord van haar zes kinderen. Zodra de lezer bij “Magda Goebbels, 30 april 1945[2]” aangekomen is, wordt duidelijk dat Magda in een staat van kinderlijke trance verkeert. Snodgrass bouwt een kindergedicht in twaalf stanza’s. Alweer wordt een effectief vloeken tussen gedicht en inhoud gebruikt, of nog een voorbeeld van hoe vorm inhoud kan subverteren (overigens zegt Jaap Bakker hetzelfde anders in zijn Rijmwijzer (p.98): “Een van de middelen om afstand te creëren is wisseling van perspectief: […] Afstand van het onderwerp is toenadering tot de lezer,” en de verstandig verstaander kan me volgen). Als eerste legt zij haar kinderen uit: “Dit is de naald” (voor morfine), “In deze lepel” (gaat potassiumcyanide), “Dit is de kamer” (waar de kinderen zullen sterven), et&. Magda begint uit te weiden door aan haar kinderen te denken en hun medicatie, alsof deze hen groot en sterk zou maken. Ze dient het gif toe in het zevende stanza:
Je eerste hap kreeg j’ ooit van mij, a nu, tussen tandjes op een rij a een lepel—daarmee raak je vrij a van elke hongersnood. b Neemdit op de tong en zie c in je memorie moeder die c haar Leider liefhad, meer dan wie c met zoveel and‘ren vlood. b
Snodgrass heeft Magda omgetoverd tot een priester tijdens de Eucharistie, alsof ze brood op de tong legt en zeide: “doe dit tot mijn gedachtenis.”[3] Dit is een volkomen geflipt Laatste Avondmaal: “haar Leider liefhad” resoneert onmiddellijk met “Zozeer […] de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,” waarmee Magda de Christelijke God en Hitler gelijkstelt. Met dit klemtoonrijke syllabische vers, waarin het aantal lettergrepen en klemtoon gelijkelijk belang voeren, heeft Snodgrass een ritme gebouwd dat het geestelijk instorten van Magda benadrukt. Het is een jambische tetrameter, en er zit een starheid in de vorm die in parallel staat met haar obsessie met kracht. De eerste drie regels en regel 5 t/m 7 van elk stanza worden doorgaans door acht lettergrepen per stuk gevormd. Regel 4 en 8 van elk stanza bevatten zes of zeven lettergrepen (afhankelijk van een mannelijk of vrouwelijk rijm), en om de tetrameter te behouden wordt het gehele gedicht doorwasemd door een niet-gerealiseerde dreun met een interessante syncopation. Er ligt beweging in het gedicht, zoals in veel kinderverzen, hoewel sommige lettergrepen meer beklemtoond zijn dan andere. Enjambement en binnenrijm bieden tegenwicht aan het vrij simpele eindrijm:
Dit is het serum—elk verweesd zwak hart geneest hierdoor; je geest verstandig dan, conform je leest, je houdt je goed en net.
In het gedicht ‘Magda Goebbels, 1 mei 1945,’ staat Magda op het punt zich te garen bij haar echtgenoot in de tuin waar ze samen zullen sterven. Ze heeft haar kinderen gedood. Ze drinkt champagne en speelt patience. Magda: Medea, zij het met iets andere motivatie.[4]
I wear His badge, here, on my breast today; All those lost years, He must have wanted me. I’ve borne old sacrifices; I obey. I stand restored: His heir, His deputy.
In this delirium of treachery On all sides, when our gods have turned away, After the times He’s scorned my company, I wear His badge, here, on my breast today.
Other have had His time, His gifts—but they, When He called on them, failed Him wretchedly. No Knights’ Cross shines like this pin I display. All those lost years, He must have wanted me.
He made Paulus Field Marshal, yet still he Surrendered Stalingrad–we thought they’d stay Till each last man died for Him gloriously. I’ve borne old sacrifices; I obey.
Paulus! We should have known that he’d betray And give his men up to captivity. No false pity will make me flinch that way. I stand restored: His heir, His deputy,
Though I’m their keeper, too. I can’t help see Their eyes wavering toward me while they play;. I break down sometimes, still. How can this be The breast that fed them once? And yet today I wear His badge. [W.D.S.]
[2]MAGDA GOEBBELS (30 APRIL 1945) (After Dr. Haase gave them shots of morphine, Magda gave each child an ampule of potassium cyanide from a spoon.)
This is the needle that we give Soldiers and children when they live Near the front in primitive Conditions or real dangers; This is the spoon we use to feed Men trapped in trouble or in need, When weakness or bad luck might lead Them to the hands of strangers.
This is the room where you can sleep Your sleep out, curled up under deep Layers of covering that will keep You safe till all harm’s past. This is the bed where you can rest In perfect silence, undistressed By noise or nightmares, as my breast Once held you soft but fast.
This is the Doctor who has brought Your needle with your special shot To quiet you; you won’t get caught Off guard or unprepared. I am your nurse who’ll comfort you; I nursed you, fed you till you grew Too big to feed; now you’re all through Fretting or feeling scared.
This is the glass tube that contains Calm that will spread down through your veins To free you finally from all pains Of going on in error. This tiny pinprick sets the germ Inside you that fills out its term Till you can feel yourself grow firm Against all doubt, all terror.
Into this spoon I break the pill That stiffens the unsteady will And hardens you against the chill Voice of a world of lies. This amber medicine implants Steadfastness in your blood; this grants Immunity from greed and chance, And from all compromise.
This is the serum that can cure Weak hearts; these pure, clear drops insure You’ll face what comes and can endure The test; you’ll never falter. This is the potion that preserves You in a faith that never swerves; This sets the pattern of your nerves Too firm for you to alter.
I set this spoon between your tight Teeth, as I gave you your first bite; This satisfies your appetite For other nourishment. Take this on your tongue; this do Remembering your mother who So loved her Leader she stayed true When all the others went,
When every friend proved false, in the Delirium of treachery On every hand, when even He Had turned His face aside. He shut himself in with His whore; Then, though I screamed outside His door, Said He’d not see me anymore. They both took cyanide.
Open wide, now, little bird; I who sang you your first word Soothe away every sound you’ve heard Except your Leader’s voice. Close your eyes, now; take your death. Once we slapped you to take breath. Vengeance is mine, the Lord God saith And cancels each last choice.
Once, my first words marked out your mind; Just as our Leader’s phrases bind All hearts to Him, building a blind Loyalty through the nation, We shape you into a pure form. Trapped, our best soldiers tricked the storm, The Reds: those last hours, they felt warm Who stood fast to their station.
You needn’t fear what your life meant; You won’t curse how your hours were spent; You’ll grow like your own monument To all things sure and good, Fixed like a frieze in high relief Of granite figures that our Chief Accepts into His true belief, His true blood-brotherhood.
You’ll never bite the hand that fed you, Won’t turn away from those that bred you, Comforted your nights and led you Into the thought of virtue; You won’t be turned from your own bed; Won’t turn into that thing you dread; No new betrayal lies ahead; Now no one else can hurt you. [W.D.S.]
[3] Gezien de katholieke natuur van de Eucharistie heb ik voor deze en volgende bijbelverzen de online Willibrordvertaling uit 1975 gebruikt, die immers gangbaar is binnen de Nederlandse katholieke kerk. U kunt één en ander herlezen in 1 Korinthiërs 11:24 en het Evangelie van Johannes 3:16.
Ik draag zijn kruis, hier, op mijn borst, vandaag; Verloren jaren wilde Hij vast—mij. Elk jeugdig offer deed ik desgevraagd. Gezuiverd ben ik door Zijn heerschappij.
Delier van valsheid binnen de partij Van elke kant; de goden werden vaag, Al vroeg Hij mij er somtijds niet meer bij— Ik draag zijn kruis, hier, op mijn borst, vandaag.
Hij schonk Zijn tijd en méér aan wie, gestaag Geroepen dan, verlieten rap Zijn zij. Geen Zilverkruis schijnt als dat op mijn kraag. Verloren jaren wilde hij vast—mij.
Hij wees Paul aan als veldmaarschalk, maar hij Vermaakte Stalingrad tot nederlaag; Ze zouden voor Hem sterven, dachten wij. Elk jeugdig offer deed ik desgevraagd.
We hadden moeten weten dat Paul graag Verraden zou; zijn mannen niet meer vrij. Geen huiver of vals meelij in míjn maag: Gezuiverd ben ik door Zijn heerschappij,
Wijl ik hen óók behoed. ‘k Zie niet voorbij Hun spel, of hoe hun smekend kijken klaagt Zodat ik soms zelfs huil. Hoe kan dit zijn De borst die hen ooit voedde? Toch, vandaag— Ik draag Zijn kruis. [D.B.]
***
MAGDA GOEBBELS, 30 APRIL 1945)
(Na de morfine-injectie die Dr. Haase hen gaf, gaf Magda elk kind de inhoud van een ampul potassiumcyanide in een lepel.)
Dit is de naald, gegeven aan soldaten, kind’ren, als voortaan het front hun verder voortbestaan gevaarlijk maakt, acuut. Dit lepeltje gaat in de mond van hen gevangen of gewond; dat geen, in onwil, ongegrond, zich vindt in servituut.
Dit is de kamer waar je sliep en slapen zult, beschermd en diep door dikke lagen die men schiep voor dreiging, haast voorbij. Het bed is waar je slapen dorst in alle stilte, niet geschorst door narigheid—’t ligt als mijn borst, heel zacht en dicht bij mij.
Dit is de Arts—die ken je toch? Hij bracht speciaal die prikjes nog, dan blijf je lekker rustig, och het is geen eng ontvangst. Ik blijf als je verzorgster aan, verzorgen deed ik, tot je staan en lopen kon, te groot voortaan te kriebelen van angst.
En wat dit flesje hier omhult is rust die straks je ad’ren vult; voor pijn je ook bewaart, en schuld door verder fout bestaan. Die prik, zo’n minuscule plek! Verspreidt zich als een olievlek, doet vaster voelen tot ’t vertrek van twijfel, angst, of waan.
In deze lepel gaat de pil die zeker maakt van sterker wil; dit sterkt je tegen ’n wereld kil van liegen, vol van list. Dit bruine tonicum verdrukt onzekerheid in ’t bloed; de drug maakt snel immuun voor ongeluk en compromis, beslist.
Dit is het serum—elk verweesd zwak hart geneest hierdoor; je geest verstandig dan, conform je leest, je houdt je goed en net. Dit is het eerbaar medicijn, waardoor je immer trouw zult zijn, geen zenuw in je koortsig brein verward, want vastgezet.
Je eerste hap kreeg j’ ooit van mij, nu tussen tandjes op een rij een lepel—daarmee raak je vrij van elke hongersnood. Neem dit op de tong en zie in je memorie moeder die haar Leider liefhad, meer dan wie met zoveel and’ren vlood.
Toen elk vriend vals bleek, en daarbij koortsachtig trekkend als partij ophanden was, totdat zelfs Hij Zijn hoofd had afgewend, sloot Hij zich met Zijn hoertje op, Zei—ondanks mijn geschreeuw, geklop elk poging tot bezoeken stop: Ze namen gif tot end.
Mondje open, vogelijn, ik zong je toe en maak je rein van elk geluid dat er mocht zijn behalve dat van Hem. Oogjes dicht nu: neem je dood. Eén slag verhielp ooit ademnood. De wraak aan mij, zei Gode Groot— een kruis door keus en stem.
Ooit dacht je enkel in mijn spraak, Als ’n frase van ons Leider vaak elk hart met hem verbindt—de maak van staatstrouw die men zweert. We zuiv’ren je van ieder spoor, bestormd, vielen ons besten door De Roden: warm, terwijl het vroor want steeds gestationeerd.
Geen angsten voor je levenslot; je gang vraagt geen gevloek om god; je groeit als lichtend baken tot het antoniem van slecht. Alsof gegrift in hoogreliëf van grijs graniet waarin de Chef fixeerde -wat geloof betreft-: Zijn broederschap, rasecht.
Jij bijt de hand niet die je voedt, onthecht niet van je eigen bloed— dat gaf je troost, gedachtegoed en denken in sinds klein. Niemand die jou je bed ontzegt, nooit word je zelf wat je bevecht, Geen nieuw bedrog: dit was het echt. Geen mens doet je meer pijn. [D.B.]
Merik zegt dat je er niet meer bent, maar dat is toch niet waar, lieveling; dametje met zwarte kousjes en hoge hondenhakjes leeft voort in de herinnering, de beelden, haar schattige verschijning, haar dankbaarheid en stille geintjes, haar lachend bekje en heimelijke likjes, je bent er nog helemaal, alleen, Sara, onze armen zijn leeg vandaag, schieten tekort om je nog te bereiken, en Merik, houdt het maar vol; mijn kleine lieve vriendinnetje, ze is wegger dan weg
Mirjam Al
Voor jou
Een zomerochtend met heldere dauw, de geur van rozen, een steek van de berenklauw, auw, en ieder heeft zijn eigen tijd of je nou in een vette auto of op een gammel fietsie rijdt, allemaal op weg naar het eindeloze blauw en zo iemand die zegt : ik hou van jou.
alle begin is moeilijk. de poëziebus deed gisteren 010 aan – vandaag 020 – in die bus jolies heij. op reis met woorden – aan het het begin van de reis een beetje bedremmeld nog. vrezend. zoals het een goed dichter betaamt.
Poeziebus Perron 0 (beginhalte)
Of ik alles heb. Op reis met woorden, wat heb je anders nodig dan een mond en een open gezicht, vergezichten op papier. De rode bus als drinkend dier bij de waterplaats waar wij afstappen om op kakofonie”en te zuigen.
Daar in de stiltes tussen de regels kan iedereen ons vinden, als je maar hard genoeg de trom roert loopt iedereen vanzelf in de maat, mijmert geen gekkenpraat maar zegt het luid en duidelijk. We lijken kalm
maar schijn bedriegt, het zwerk galmt ervan niemand die de stortvloed niet omarmt, in het diepe springt om schuimend en kolkend boven te komen.
Maar nu lig ik nog hier op mijn vlot in de nacht vrees het geblaf van honden, de onderstroom de onvermijdelijke dag met een overdaad aan gebakken lucht.
Horatius schreef het al: […] wees wijs, klaar de wijn en zet je toekomstdroom af tegen de korte tijd die je gegeven is. Terwijl wij praten is de jaloerse tijd al gevlogen: pluk de dag en reken zo min mogelijk op morgen. De werken beumkes worden met de week voller, poëtischer, wellustiger. een heerlijk begin van de loodzware week die we allemaal weer zullen moeten bestaan. maar met de beum kunnen we in ieder geval de maandag aan. we lezen een mix van natuurlijke elementen en dagelijkse dingen waarbij zij algemeen menselijke zaken altijd weer liefdevol opvoert. zelf ziet dichter graag het youtube filmpje liever prominent getoond – wij van hier kiezen voor een meer prominente plaats voor haar poëzie.
Carpe Diem
Ik beloofde je een beetje maan warme lieveheersbeestjes, eekhoorntjes met warme wantjes, een hut van wilgentenen en oude kranten en ’s winters wonen in een oude blokkendoos.
Ik zag je lach en beloofde meer een keulse pot, kabouters en elfen met lange puntoren en altijd blij.
Ik vouwde fragiele bootjes verzon een zee waarop het dragelijk varen was,
Nu heb ik een tas vol fotòs en een roze maillot
jij hoeft jezelf niet meer te bewijzen lief, dit woord moet open blijven.
ik kondigde het al aan lieve lezer – de zo open minded dichter willem adelaar is snel op zijn gevoelige teentjes getrapt. hij heeft hulptroepen ingeroepen en heeft uitgehuild bij de hier zeer wel bekende dichter gérard vromen. alles mag op pomgedichten – uithuilen en opnieuw beginnen. kleinzielig doen mag ook – zelfs eenvoudig fröbelwerk mag aangeleverd worden – al hebben we er wel wat commentaar op natuurlijk. ik schreef gérard na zijn lelijke scheldpartij het volgende:
Beste Gérard, hierbij een vriendelijke groet uit uw hoofdstad. laten we het bij het onderwerp houden: dichters die aan grootheidswaanzin lijden/leiden – zal het in het brabantse zijn – en elk eigen frutsel als hoogwaardige kunst beschouwen mogen best een keertje lezen dat de fröbelfase voorbij is. daar gaat het om bij die Willem Adelaar en trouwens ook bij Jaap Montagne : ‘dichter is nu aan het plakken en knippen geslagen een kartonnetje hier en een papiertje daar én ja hoor de onnavolgbare kunstwerkjes zijn al weer klaar…’
deel 1 geniet u hieronder:
de dichter adelaar sprak mij enige tijd geleden aan – hij wilde niets meer tegen mij zeggen. dat is een goed recht van elke dichter – komt bij daar in eindhoven – je verstaat ze toch al niet – dus dat schiet lekker op. ik was nieuwsgierig naar de reden van de boosheid van deze dichter. ik had een opmerking gemaakt begreep ik bij een enkel gedicht en die opmerkingen waren in willems verkeerde keelgat geschoten. zoiets. waar je ook komt in brabant willem is aanwezig. voor die 10 mensen die het werk van willem niet kennen en zijn optreden hierbij een korte karakteristiek. willem doet naar goed brabants gebruik in het openbaar wat taalgrapjes en kijkt dan naar de hemel met lichtblauwe ogen – dat houdt ie 2 minuten vol om vervolgens met een lichte glimlach op de lippen – halfschuchter en licht schuddend het publiek aan te kijken met een blik van – dat heb ik toch maar weer weer mooi voor jullie bij elkaar gedacht. vervolgens doet ie nog 10 keer hetzelfde en loopt verguld van zichzelf het geboden podium af. was het daar maar bij gebleven lieve lezer. megalomaan heeft de dichter zich geworpen op de beeldende kunst. als een ware jaap montagne in de serie adelaar knipt en plakt ie dat het aan het plafond kleeft. en de toeschouwers moeten van de dichter vooral aai en ooi – ja en mooi roepen. maar zeg je – nou nee voor mij hoeft dat geknutsel niet – dan heb je het gedaan. een en ander leidde tot het volgende gedicht:
in de serie grootheidswaanzin majesteit (oftewel eindhoven boven!)
de vaak zo eigenzinnige dichter willem adelaar (W.A.) uit het altijd weer zo mooie eindhoven is – dat moet gezegd – nogal snel op zijn o zo gevoelige teentjes getrapt
majesteit deze willem is geen gewone willem – zoals u zelf wel altijd tracht te wezen gelijk uw moeders diepste wens in uwes eigen diepste eigenheid
neen majesteit deze willem is een wonderkind wel is waar naar eigen zeggen
en ziet ze vliegen de hoge kunsten tegemoet wederom naar eigen zeggen hoger dan uw koninkrijk
dichter is nu aan het plakken en knippen geslagen een kartonnetje hier en een papiertje daar én ja hoor de onnavolgbare kunstwerkjes zijn weer klaar
de dichter adelaar sprak mij enige tijd geleden aan – hij wilde niets meer tegen mij zeggen. dat is een goed recht van elke dichter – komt bij daar in eindhoven – je verstaat ze toch al niet – dus dat schiet lekker op. ik was nieuwsgierig naar de reden van de boosheid van deze dichter. ik had een opmerking gemaakt begreep ik bij een enkel gedicht en die opmerkingen waren in willems verkeerde keelgat geschoten. zoiets. waar je ook komt in brabant willem is aanwezig. voor die 10 mensen die het werk van willem niet kennen en zijn optreden hierbij een korte karakteristiek. willem doet naar goed brabants gebruik in het openbaar wat taalgrapjes en kijkt dan naar de hemel met lichtblauwe ogen – dat houdt ie 2 minuten vol om vervolgens met een lichte glimlach op de lippen – halfschuchter en licht schuddend het publiek aan te kijken met een blik van – dat heb ik toch maar weer weer mooi voor jullie bij elkaar gedacht. vervolgens doet ie nog 10 keer hetzelfde en loopt verguld van zichzelf het geboden podium af. was het daar maar bij gebleven lieve lezer. megalomaan heeft de dichter zich geworpen op de beeldende kunst. als een ware jaap montagne in de serie adelaar knipt en plakt ie dat het aan het plafond kleeft. en de toeschouwers moeten van de dichter vooral aai en ooi – ja en mooi roepen. maar zeg je – nou nee voor mij hoeft dat geknutsel niet – dan heb je het gedaan. een en ander leidde tot het volgende gedicht:
in de serie grootheidswaanzin majesteit (oftewel eindhoven boven!)
de vaak zo eigenzinnige dichter willem adelaar (W.A.) uit het altijd weer zo mooie eindhoven is – dat moet gezegd – nogal snel op zijn o zo gevoelige teentjes getrapt
majesteit deze willem is geen gewone willem – zoals u zelf wel altijd tracht te wezen gelijk uw moeders diepste wens in uwes eigen diepste eigenheid
neen majesteit deze willem is een wonderkind wel is waar naar eigen zeggen
en ziet ze vliegen de hoge kunsten tegemoet wederom naar eigen zeggen hoger dan uw koninkrijk
dichter is nu aan het plakken en knippen geslagen een kartonnetje hier en een papiertje daar én ja hoor de onnavolgbare kunstwerkjes zijn weer klaar