Een verplicht verjaardagsfeest, bedrijfsfeest,
netwerkborrel noem maar op. Mensen die elkaar eigenlijk weinig tot niets te
zeggen hebben. Die voor het fatsoen elkaar wat obligate vragen stellen. Telkens
dezelfde vraag. Niet: ‘Wie ben je?’ of ‘Wat vind je leuk om te doen’, maar ‘Wat
doe je?’ En dan denken over het antwoord. Wat je doet? Men bedoelt vast welke
dienstbetrekking ik heb bij een werkgever. En je antwoord dat dan. Degene die
tegenover je staat, repliceert dat hij een succesvolle eigen zaak heeft met
tien man personeel en weken van tachtig uur draait. Je voelt je klein worden.
Eigen baas van een succesvolle onderneming staat wel
bovenaan. Daarna de medici, juristen en commerciële academici. Economen en
politici draaien ook mee, maar dat zijn meer de parvenu’s. Dan de hele trits
nietszeggende middenklasse banen. Met aan de onderkant de ambtenaren, leraren
en het zorgpersoneel. Die brengen niets op. Die kosten alleen geld. Ergens
daaronder bungelen nog de ZZP-ers. Mensen die geen baan konden houden en de
ellende zochten, gestimuleerd door allerlei mooie valse marketing vanuit de UWV
‘s en werkgeversorganisaties. Je zou bijna vergeten dat er mensen zijn zonder
baan. Tenminste…
Het is ziekelijk dat we op de sociaal maatschappelijke
ladder worden afgerekend op onze kostendekkendheid. Dat we ‘wat op moeten
leveren’ in termen van euro’s. We worden beoordeeld op onze
‘shareholder-value’. We zijn al zo ver gedegenereerd dat we elkaar er zelfs al
op lopen af te rekenen. En onszelf een schuldgevoel aanpraten als we niet
genoeg monetaire waarde vertegenwoordigen. Onze identiteit is gevormd door de
economische waarde die wij en de wereld om ons heen aan ons toekent. Het is
niet meer zozeer maatschappelijke verdienste, ecologisch activisme,
medemenselijkheid, ethiek of esthetiek, die je waarde bepaalt. Het zijn enkel
nog de euro’s. En het zit ons dieper onder de huid dan we zouden willen
toegeven. Triple A en niet minder.
Een grappig bijverschijnsel is het volgende. Mijn moeder
was vroeger huisvrouw. Dat kon, als je man voldoende verdiende. Dan kon je je
dagelijks met huishouden en kinderen bezighouden. Ook kon je sporadisch een
kopje koffie drinken met buren of naaste familie en op het gemakje een gesprek
voeren bij de bakker of de slager. Er waren zelfs hier en daar slimme mannen
die hun tijd ver vooruit waren, die zagen dat ook de vrouw de hoofdkostwinner
kon zijn. Het was een luxe waar de huidige generatie jaloers op zou behoren te
zijn.
Maar dit blijkt dus niet het geval. In die veertig jaar is
er niet zo heel veel veranderd. Er zijn nog steeds, zij het wel wat minder
vrouwen die onderhouden worden door hun echtgenoot, of het nou is binnen het
huwelijk of via een vorstelijke alimentatieregeling. Maar huisvrouwen zijn er
nauwelijks meer. Er zijn wel heel veel yoga instructrices tegenwoordig. En life
coaches, wandelcoaches en orthomoleculaire geneesvrouwtjes. Meestal zijn ze op
social media ook nog directeur of eigenaar van hun eigen bedrijfje waar ze de
enige werknemer zijn. Tenzij ze het samen doen met nog een paar van dezelfde
gesitueerden. Ze hebben het zo druk, want het huishouden doen ze er ‘ook nog
bij’. Erbij ja. Want daar wil je niet op getaxeerd worden. We houden onszelf
voor de gek met de naampjes die we onszelf en anderen geven.
Als iemand mij op een verjaardag vraagt wat ik doe, dan zeg
ik dat ik dichter, columnist en cineast ben. Kijk maar op het podium, lees mijn
columns, check mijn films en je weet dat het klopt. Mijn geld verdien ik als
ambtenaar. Zo lever ik spreekwoordelijk een wederdienst aan de maatschappij
voor de riante subsidie die ik maandelijks ontvang. En daar ben ik in zekere
zin ook nog trots op ook. Maar ik weet ook, dat daarmee het gesprek verder gauw
afgelopen zal zijn. Mijn waarde is te laag. En daarbij ben ik ook nog een
klaploper.
Het is jammer dat het in onze ‘ranking the stars meets
whatever next top flopper’ zo werkt. Het dwingt mensen in keurslijven, die niet
zitten en daarbij vaak ook nog eens helemaal niet staan. Maar dat is natuurlijk
puur een waardeoordeel van een lang vergane orde.
POMgedichten presenteert de donderdag column: VON SOLO, FEAR AND LOATHING IN POWEZIE LAND!!! Openhartige openbaringen van de Jeff Koons van de vaderlandse powezie.
Tien
jaar geleden nam mijn carrière een vlucht. Ik was van baan gewisseld en
trad toe tot de middenklasse. Er werd aardig op gepusht dat ik zou gaan
golfen. Want iedereen deed dat. Uitgerekend één keer heb ik afgeslagen.
Het heeft me nooit kunnen boeien. De nut en noodzaak om er sociaal
maatschappelijk mee vooruit te komen ook niet. Golf is wat dat betreft
passé. Nu hebben we hardlopen…
Deel 84. Road to nowhere
Intussen
mag ik van tijd tot tijd borrelen met directeuren en managers. En zo
kwam het dat ik vorige week met magistraal uitzicht over de stad een
paar biertjes stond te drinken. Door een collega werd ik voorgesteld aan
een paar managers die ik enkel kende van horen zeggen. Zij waren met
een aantal directeuren in druk gesprek over hardlopen. En als
directeuren praten, luisteren mensen. En praat men elkaar naar de mond.
De directeuren hadden duidelijk hardlooplijven. Lang, slank en
atletisch. Duidelijk niet aangetast door een veeleisend gezinsleven dat
alle zelfontplooiing verstikt. De managers waren dat niet. Die waren wat
ouder en licht gedrongen. Te weinig tijd aan zichzelf besteed. Maar dat
maakten ze nu goed. Er werd gepraat over de marathon in estafette. En
mentaal was ik al weer afgehaakt van zo weinig vreugde en zoveel
ambitie. Toch luisterde ik nog even. Want dat doe je dan. En op een
gegeven moment hoor ik één van de managers zeggen: ‘Ik heb eigenlijk
geen hardloopconditie, wel veel uithoudingsvermogen, maar als ik veel
hardloop gaan mijn knieën pijn doen.’ Hierop wachtte ik het moment van
stilte af en sprak plechtig: ‘Ach, pijn is ook maar een emotie…’. Deze
uitspraak werd met een langere stilte onthaald en met blikken als zag
een team biologen een nieuwe keversoort die ze niet eerder zagen. De
toon was gezet. Even later toen het over de Bruggenloop ging, die langs
de nieuwe Markthal gaat, stelde ik voor om het dan niet ‘Operation
Market Hall’ te noemen, omdat anders het risico te groot zou zijn dat ze
misschien een brug te ver zouden lopen. Wederom de ongemakkelijke
stilte. In mijn ooghoek zag ik de financiële man gniffelen. Die kende
zijn klassiekers tenminste wel. Het bleek achteraf dan ook geen
hardloper. Mijn kansen bij deze mensen ooit nog in het gevlij te komen
had ik in ieder geval om zeep geholpen. Maar dat was allengs beter dan
elke borrel weer die hardloopverhalen te moeten aanhoren.
En dan
wat ik van hardlopen vind. Simpel. Iedere boerenlul kan het. Net als
golfen. We zijn er op gebouwd. Korte stukjes tenminste. Als we tien
kilometer hardlopen, dan geeft ons lichaam gewoon aan dat dat niet de
bedoeling is. Als je dan nog verder loopt, dan luister je in ieder geval
niet naar je lichaam. Grenzen verleggen noemen ze dat dan. En dan vraag
je je af waarom iedereen zo gestresst is. Omdat niemand het meer rustig
aan doet. Hardlopen om te ontspannen. Veel tegenstrijdiger krijg je het
niet. Vroeger liep een enkeling de marathon. Tegenwoordig moet je hem
wel gelopen hebben, of minstens op de bucket list hebben staan, anders
tel je niet meer mee in gesprekken op borrels en verjaardagen. Het is
eenvoudigweg een prachtig voorbeeld van nieuw Angelsaksisch populistisch
proletarisme. Als je maar genoeg ambitie hebt en competitief ingesteld
bent, dan kan je alles bereiken. Alleen jammer dat mensen dat dan niet
gewoon toepassen op de gebieden waar ze talent voor hebben of voor in de
wieg gelegd zijn. En kiezen voor het dogma hardlopen. Ze zouden ook
gewoon muziek kunnen gaan maken, tuinieren, spelen met de kinderen,
klussen of een gedichtje schrijven. Nee, liever lopen we onszelf massaal
voorbij. Onder de streep blijft de sociaal maatschappelijke omgeving
waar we in leven er nog steeds één waar eigenlijk alleen telt wie de
grootste heeft. En dat laten de aapjes elkaar nu dan weer zien door heel
hard rondjes te gaan lopen. Of zijn het schaapjes?
Ik begin er
niet aan en ga er al helemaal niet harder door lopen. Momentum creëer ik
wel op een andere manier. En toch loop óók ik soms achter de feiten
aan. Ik vertelde mijn vader dat ik een smalende column over hardlopen
ging schrijven. Hij wist me te vertellen dat dat ook al op televisie was
geweest afgelopen weekend. Dat kon ik niet weten. Ik kijk net zo min TV
als dat ik hardloop. Ik doe gewoon zo hard mogelijk waar ik goed in
ben.
… In the day we sweat it out on the streets of a runaway American dream At night we ride through the mansions of glory in suicide machines Sprung from cages out on highway nine, Chrome wheeled, fuel injected,and steppin’ out over the line H-Oh, Baby this town rips the bones from your back It’s a death trap, it’s a suicide rap We gotta get out while we’re young `Cause tramps like us, baby we were born to run …
Zoals men steltlopers waarneemt
op stranden waar ze wormpjes
uit het zand kunnen pikken,
zo treft men in de buurten rond Schiphol,
zoals de Stadionbuurt opvallend veel
stewardessen rond; strakberokt, in fel-blauw,
soms met een hoedje op.
Ze reizen naar Londen, Rome of Timboektoe,
heen en terug naar Johannesburg,
ze reizen de wereld af en serveren cocktails en
exquise hapjes in het vliegmachien.
Dan strijken ze neer op het terras van het buurtcafé
en nippen van rosé.
Je reikt de schaal met nootjes aan en
vraagt haar hoe het gaat.
“Goed”, zegt ze.
De poëzieweek loopt weer op z’n einde, het was een veelbewogen week. Waar is het dichtersbal? Wanneer wordt de Turing uitgereikt? Het doet me niet meer zoveel, columniste is wedstrijdmoe. Maar dankzij de halve finale van het NK had ik vrijkaartjes voor de finale, dus waarom dan niet gaan? Het viel nogal tegen. Het was geen al te beste editie met tegenvallende performances (uit het hoofd opzeggen is nog niet performen) en bij elkaar gejatte teksten die ik al vaker had gehoord. De jury was opvallend zuinig met de punten, ik heb geen enkele negen gezien. De winnares bracht een replica van Ginsbergs “Howl”.
Kind, kom niet aanzetten met geweeklaag over jouw generatie van zich uithongerende en snijdende meisjes die aan keuzestress onderdoor gaan. Wij hadden niets te kiezen, je kon na het VWO naar de universiteit, dat was al heel wat voor “mijn generatie”, wier ouders nooit een campus, soms zelden een klaslokaal van binnen hadden gezien. Kunst was een hobby. Literatuur een bedrijf van grijzende volzinschrijvers, naar wie je één keer per jaar tijdens de Nacht in heilige bewondering opkeek, ondanks Vinkenoog en Johnny van Doorn, maar zij waren uitzonderingen.
Vrouwen publiceerden alleen als ze de vriendin/vrouw/groupie van waren. Je kon als vrouw maar beter tijd steken in de versierkunsten en het uitproberen van soorten anticonceptie dan in het schrijven. Er bestonden geen schrijversvakscholen, talentenjachten, kweekvijvers, poëzie-academies of wat voor academies dan ook. De schoolse canon der nederlandse letteren, daar kon je het mee doen. En nadat je die verplicht had doorgenomen, was je van ontzag zo verlamd dat je het niet zou wagen om zelf de pen ter hand te nemen. Wie werd er nou schrijver? Dat was enkel iets voor goden. Zingen in een bandje leek mij een haalbaarder streven, ware het niet dat mijn moeder me niet liet gaan naar zaaltjes waar types met een veiligheidsspeld door de neus op gitaren stonden te raggen.
Dus nee, kom niet aanzetten met jouw generatie van prijswinnende meisjes die in dit me too tijdperk met het zuiverste geweten een jurypijpbeurtje kunnen afslaan. En wat is dat Tivoli een gelikte tent geworden. Lief en ik wisten niet hoe snel we moesten verdwijnen in de nacht. Er was nog meer poëzie, waaronder de bekendmaking van de dichters op de Poëziebus, waartoe columniste ook behoort, en Aurora Guds, en de Leeker toondichter Foleor van Steenbergen die prompt voor Rembrand werd uitgescholden.
En Peter Posthumus was uit Denemarken overgevlogen om columniste van wat schrijftips te voorzien, maar niet nadat hij had verzucht hoe blij hij was weer terug in Amsterdam te zijn. En dan dat Deens, ik versta er nog altijd geen hout van. Maar ik heb wel weer flink wat nieuwe dingen geschreven. Misschien ga ik toch maar weer es een roman schrijven, vertrouwde ik hem toe. Ik kan dat, ik heb er drie geschreven voordat ik me op de poëzie stortte, ze zijn weliswaar ongepubliceerd, maar ik heb oefening genoeg gehad, me dunkt. Jij moet een roman over Srebrenica schrijven, zei Posthumus plotseling. Als er iemand is die dat kan, ben jij het wel. Alsjeblieft niet, huiverde ik, daar kan ik me alleen maar aan branden. Dat is zo’n slangenkuil, een loopgraaf waarin de diverse partijen al 25 jaar verschanst liggen zonder een millimeter te zijn opgeschoven. En ik wil geen partij kiezen.
Jij kunt daarboven staan, jij kunt het thema naar een hoger plan tillen, zei Posthumus overtuigd. Als ik de zaak van alle kanten belicht word ik gekielhaald, gaf ik. Dat moet je ook niet onder je eigen naam doen, maar onder een pseudoniem. Sowieso word je onder je eigen naam niet serieus genomen als je als dichter bekend staat. Dan denkt men dat je de romanschrijverij en maar een beetje bij doet, dat overkwam Starik ook. Maar ik heb nog geen verhaal, zei ik. Daar kom jij wel uit, let maar op. Vooral als ik het zeg. Ik weet mensen altijd te motiveren, tenslotte is Aurora ook door mij aan het dichten geslagen. En zo staarden mentor en leerling even peinzend naar de ondergaande zon boven de daken voordat we nog een drankje bestelden.
werk in uitvoering van nacht tot dag
schuif ogen dicht, laat het licht toch tanen, blijf binnen dit is het uur waarop er wonderen worden verricht
de vragen opgeborgen, de hoop uitgestald je bent creatief lucratief met woorden, het stoort je niet
dat hij ze letterlijk nemen zal, je bent een schoonschrift- dichter, later moet alles in het net, nu kun je je het
geslobber veroorloven, een huid om op te morsen krakende planken om te oefenen, de praktijk vraagt
geduld die menige gulzige minnaar niet bezit ik zeg je dat een stad niet in een nacht wordt gebouwd
zoals vingers tijd nodig hebben om uit te botten om naar de maker te gaan staan als je in vreemde aarde wroet
de tijd heeft hem nodig om te stelen en dan nog ben je niet zeker van onverdeelde aandacht, hij draalt en wacht
alsof de gloed hem dat verzocht, als jij hem op het spoor verdwijnt hij in kieren van de nacht, de draden wapperen los
maar jij kunt niet zonder mij bestaan, beschaamd zet ik je op hang een laken uit mijn raam, verkleurd met het vers van morgen
Frans Terken over hoe alleen achterblijven verliezen is
Marc Tiefenthal – wandelen zonder dekking
Cartouche – Het is de nacht dat ik dichter
Petra Maria – waar sterf ik dan nog
Rik van Boeckel dit is zo’n nacht van vergeten
Jolies Heij in de kieren van de nacht
Erika de Stercke hoe de nacht rond zijn lichaam slingert
Annagriet Diesman de nacht ligt blauw
Jako Fennek aan de salvia divinorum
Anke Labrie hij was niet bang voor mijn verdriet
blij verrast gekozen te zijn in de serie gedicht van de maand van REURING, dan maar ook meteen thema voor onze zondagochtendwedstrijd. we moeten toch wat. aan u de vraag wat gebeurde er in uw dichterlijke nacht waar u nu nog niet over uit bent, waar u nu nog steeds maar weer aan moet denken – die nacht die bijzondere nacht – we willen haar helemaal meebeleven – dat u het weet. u kent de regels: de gedichten niet te lang svp – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10.30 uur. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst.
NACHT
dit is de
nacht van de dichter
waarin ze nog één keer verschijnen
voorheen op de fiets, de muzen
de vertrokken gezichten
het haar in
de ogen, de wonderlijke stoet
waarin zij nog voorop, de gekwelde lip
tot de tanden gewapend de nacht in
de donkere plek die niet overgaat
die wel breken moest om licht te worden
Pom Wolff, nacht, uit ‘schrijft een jongen’, bundel ‘een vrouw schrijft een jongen’, uitgeverij Douane, 2014
Nachttrein
Een nacht van verhaal halen
er staat een trein op vertrekken
maar zij wacht buiten wat er komt
wil in het spoorboek lezen wie het is
die haar bij de hand neemt het donker in
iemand die verleidelijke woorden fluistert
haar aan boord in vervoering brengt
met een droomvers
zoals de hoop dat de reis van hier
naar huis een warm bad is
tijdens de rit op stoom komen
in de cadans van het treinstel
ramen laten beslaan van
hete adem uit koude huid
ze rilt bij het horen van de fluit
dat zij daar nog staat
hoe alleen achterblijven verliezen is
voor niets een kaart getrokken
voor de nacht van het gedicht
FT 01.02.2019
de recensies snel van de pen – nu het nog nacht is – bij nacht en ontij geschreven. zo voelt de nacht zo anders dan de dag met alle verplichtingen – we zoeken dat onheil spellende – dat duistere – dat zoeken we vandaag op de pom. frans laat een trein op het punt van vertrekken staan. ja zo moet dat – in een eerste beeldende regel – dat alles nog mogelijk is. dan introduceert de dichter een ‘zij’ persoon. die het ook nog allemaal niet weet. wie is die dichter denkt ze – ze wil het lezen. ze wil in vervoering raken – lekker ritme die trein – kadeng kadeng – drie strofen gehad wat brengt de vierde? een mooie regel: dat alleen achterblijven verliezen is. ja daar sta je dan. de fluit een signaal. meer niet. filmisch verantwoord gedicht.
De nacht verblindt niet steeds Voor Malika
De ooidonkdreef dus oogt voortaan spookachtig sinds die nacht dat het oog er ging wandelen zonder dekking een ooi met 4 poten
marc tiefenthal
ja we wachten wel op spookachtige taferelen – maar ze hoeven niet expliciet benoemd.
Het is de nacht dat ik dichter
bij de oorsprong kom, het donker
dat als een vlies omhult, afschermt
tegen het meedogenloze van de dag
dat je geworpen wordt
in de draaikolk van het alfabet – een naam krijgt
waarmee een heel leven wordt opgescheept
waar dag na dag in zal verzanden, zinken
– te veel zon en geen schaduw – alleen
de stille blinde uren me kunnen voeren
naar het zwart van de zee die openligt
om het monster te verkennen en bedaren
zin te vinden en te baren
het gat dichten tussen alledaags prozaïsch
en gedijen als poëet, kunnen defloreren
en wonen in de uithoek van je geest
de nacht is mij een leger, de wolf een lam
de dag niet meer dan vacht, een loden last
02022019 Cartouche
zo lezen we het graag – van meedogenloosheid de dag. de nacht afgezet – afgebakend terrein voor de dichter tegenover de dag. cartouche weet precies hoe het zit. hier laat zich een tegenstelling messcherp neerzetten. dichter bij de oorsprong de dichter in de nacht – bij het naakte bij het ongerepte – zonder naam nog. als het thema een tegenstelling zou gebieden dan hebben we hier goud te pakken. maar bij het thema was de dag niet een gegeven.
NACHT (de tijd dat het donker is)
weet je nog
een van die nachten
dacht je te sterven
beloofde ik nog
te zorgen voor je nalatenschap
tussen haar bladeren
een eenzame foto
in de trein
elke keer steel je mij
een stukje toekomst
weg
waar sterf ik dan nog
PetraMaria
tsja die vraag gaan we niet voor de dichter beantwoorden. een trein, een foto, bladeren – het schilderij is me net te associatief opgezet. gestolen stukjes toekomst – er is van alles aan de hand maar op deze manier krijgen we er geen vinger achter. hier lezen een zwart gat waarin de gedachten van de dichter opgaan. nog voor de lezer er grip op kreeg. (netjes verwoord toch deze kritiek?)
Nachtegalen nacht
Dit is de nacht van de nachtegaal
zoals jij zingt met de stem
van de weemoed en loslaat
nu het harnas gebroken is
tranen een uitweg ruiken
dit is zo’n nacht van vergeten
dat het nog lang tot de dag duurt
dat we de tijd dragen als een kind
zingen dat we dromen drinken
spelen dat we minnaars zijn
hier in het duister waar buiten
de glazen breken dronkaards omvallen
ongewassen het gras onder plassen
liefdes de lanen stuk slaan
tot de maan de oerkreet slaakt
laat het sluimeren in nachtegalen nacht
zoals jij de kussens teder sloopt
met vingers om lippen in te dopen
het harnas afgerukt jouw stem verheft
tot wij de dag stil zacht zó aanraken.
Rik van Boeckel 2 februari 2019
ja het gedicht heeft wel wat. erg veel zelfs. en de beelden zijn niet allemaal even rationeel geordend. we kolken een eind mee de golven in met de woorden van rik. tot?
die prachtige laatste regel – ‘tot wij de dag stil zacht zó aanraken.’ een prachtige regel als deze verdient eigenlijk een verstilde aanloop – nu moeten we uitblazen om weer bij te komen.
werk in uitvoering van nacht tot dag
schuif ogen dicht, laat het licht toch tanen, blijf binnen
dit is het uur waarop er wonderen worden verricht
de vragen opgeborgen, de hoop uitgestald
je bent creatief lucratief met woorden, het stoort je niet
dat hij ze letterlijk nemen zal, je bent een schoonschrift- dichter, later moet alles in het net,
Tot hier en niet verder – al het andere is overbodig – hier hebben we de toon van cornelis vreeswijk te pakken – de helderheid en de eenvoud, het drama van de dichter – het invulbare wit voor de lezer. waarom doorgaan met invullen als het gedicht al klaar is?
nu kun je je het
geslobber veroorloven, een huid om op te morsen
krakende planken om te oefenen, de praktijk vraagt
geduld die menige gulzige minnaar niet bezit
ik zeg je dat een stad niet in een nacht wordt gebouwd
zoals vingers tijd nodig hebben om uit te botten
om naar de maker te gaan staan als je in vreemde aarde wroet
de tijd heeft hem nodig om te stelen en dan nog
ben je niet zeker van onverdeelde aandacht, hij draalt en wacht
alsof de gloed hem dat verzocht, als jij hem op het spoor
verdwijnt hij in kieren van de nacht, de draden wapperen los
maar jij kunt niet zonder mij bestaan, beschaamd zet ik je op
hang een laken uit mijn raam, verkleurd met het vers van morgen
Jolies Heij
zie hierboven!
Benauwelijk
hoe de nacht rond zijn lichaam slingert op zoek naar een verraderlijke
plek
het glas van de opstaande ramen rillen hij schreeuwt tot breken, er
gebeurt niets
zijn blik dwaalt met ranzige stemmen mee naar de kronkels van de nacht
in een poel van zweet krimpt dit leven tot vergetelheid
Erika De Stercke
rare titel. raar woord. een te claimend benauwend te nadrukkelijk woord. ja het kan je zomaar aanvliegen de nacht en de verschijnselen die dichteres erbij denkt – en manlief doet er ook geen goed aan lezen we. in zoverre is dit een typische erika de stercke. wat de man ook doet het is niet goed of het deugt niet. en zo is het ook natuurlijk. maar moet je gegevens van algemene bekendheid wel in een gedicht optekenen?
dit is de nacht van de dichter
de nacht ligt blauw op een bed dat niet het jouwe is. buiten ritselt de onrust door dunne bomen. kruinen buigen zich tot luisterend oor. tussen de uren op het nachtkastje tikt een horloge
de nacht ligt blauw de laatste loodjes weg. daar gelden andere wetten, geen taboes, die jij alleen begrijpt. de nacht ligt er op een bed dat nog niet het koude is, in gekrompen licht dat de schijn tegen heeft.
Annagriet Diesman
‘de nacht ligt blauw… ’ is een wereldbegin van een gedicht – (niveau marsman – berlijn de zon is geel..) maar daarna raakt de dichter geschrokken van die prachtregel toch een beetje de weg kwijt – kan gebeuren in het donker –
te geconstrueerd ook: buiten, kruinen, buigen, luisterend – net een kilootje binnenrijm teveel. nee dit gedicht is mislukt na het mooiste begin van een gedicht dat ik deze eeuw mocht lezen. de laatste twee regels echt onzinnig lelijk ook:
‘de nacht ligt er op een bed dat nog niet het koude is, in gekrompen licht dat de schijn tegen heeft.’
zo vallen we
we drinken salvia divinorum
slaan kruizen
prevelen hoop op terugkeer
als de nacht ons hortend stotend
naar zich toe rukt
achter ons het laatste schijnsel
wegvaagt
dan vallen we
zoals het blad het fruit
de herfst vielen
soldaten maagden carthago en
zijn volk
zo vallen we
jako fennek
op de een of andere manier is een stukje tekst hier weggevallen. mijn excuus aan jako. zijn inzending is beoordeeld en ik had ook een korte recensie geschreven. dat er veel gevallen wordt in dit gedicht. maar dat er naast dat vallen niet heel veel gebeurt. in die trant was het commentaar. laten we zeggen een mooi geschreven geval. jako moet niet mooi schrijven jako moet als een stroper de nacht in dan is ie op zijn best.
woorden
In godsnaam geen poëzie vannacht
geen troost al is die nog zo mooi verpakt
die vlinder voor het raam
dat is hem niet
slik je zoete woorden in en ga naar huis
vloeken wil ik
janken
schreeuwen
hij was niet bang voor mijn verdriet
nam me alleen maar in zijn armen
en beloofde nooit
dat het wel goed zou komen
anke labrie
een hartenkreet zo uit het leven gegrepen – geen poëzie en dan toch ergens wel poëzie – zoals uw webmaster ooit ‘hakmes’ introduceerde in een gedicht. zo hakken hier de woorden van Anke de poëzie van de zoete woorden weg. ook in de nacht heerst de realiteit van chaos, verderf en verlies. zij had nou net gekozen voor de man die niet mee heulde in het bos – poëzie als zalf bestaat zeker niet – als de zalf op zich al niet helpt of verzacht. GOUD!
Op pad geweest met de dichters vandaag. Naar Scheltema waar Pim te Bokkel een werkelijk prachtige nieuwe bundel ten doop hield.
Titel: Dit alles en heel het heelal
Een vader van vier! kinderen, die in het verre Schoorl in de stilte van de nacht, als de kindjes slapen het heelal ziet door de ogen van zijn net geborenen. Aan de keukentafel. En niet aan zere café tafels. Maar Gewoon thuis, na een lange dag.
Dichtersvrienden die optraden, een lief meisje dat prachtige liedjes zong. Biertjes, wijn, zoute stengels en borrelnootjes. En massa’s oude bekenden. In mijn ogen allemaal twintig jaar ouder geworden, maar dat zal de zwaarte van het dichtersleven wel veroorzaakt hebben. Of het verdriet om dichtersvrienden die dit jaar en masse zijn overleden. Zo oud zijn we nog niet, maar toch al veel te veel begrafenissen.
Dat doet mij wederom denken dat het dichtersleven gevaarlijk is voor hart, lever en lijf. Soms voor je portemonnee en je liefdesleven kan ook te lijden hebben, maar we schrijven maar door. De dichtspier rust niet wanneer wij dat wel zouden willen.
Ik zelf heb drie keer kanker gehad en drie deadlines voor de dood ruimschoots overschreden. Toch doet mij dat niet stoppen met dichten, of minder vrolijk zijn in het levende leven. Maar als ik schrijf, komt er een verborgen melancholie mee naar buiten, een zeer, een zwak, een wens vaak tot verlichting. Maar ook een verborgen kracht, die zin geeft aan wat was en me doet verheugen op het komende tijden.
Afgelopen week, wederom dagboek teruglezend en oude gedichten uit de la opdiepend, kwam ik een ballade tegen die ik ooit voor Florence Tonk heb geschreven. Die had ik al heel lang niet gezien, maar lang geleden veel mee gelachen en zwaar gediscussieerd over wat poëzie moet zijn. Geen toeval dus dat ik haar vanavond wederzag. Ik beloofde haar de opgediepte tekst toe te sturen, maar veel leuker is het om die met iedereen te delen.
Ballade, omdat het ( overdreven) verheven is, omdat het me aan Rilke doet denken, omdat het ook een eigen melodie lijkt te hebben. Omdat we toen waren, wie we waren en een deel van onze dromen nooit meer waargemaakt zal worden.
Maar soms dan treffen we elkaar en weten weer van die lange nachten.
Toen we poëzie leefden, zoals we dachten dat wij die moesten beleven.
Ballade voor een Poëte
Is dat je idee van het leven vieren
met de woorden en de dichters tot laat
door de stad, het leven in.
Je voelt dat er iets broeit onder de teksten
De onrust is onrustbarend
De drank dempt maar niet genoeg
Bij iedere volgende kroeg winnen de woorden
En verliest de liefde terrein
Dat is de kracht van de poëzie
Dat het je herinneringen lichter maakt
Je op wonderen voorbereid
Dat het zin geeft aan alles wat ooit was
Dat niets blijft als een diepe sombere klacht
Maar dat het je kracht zal geven
Voor de rest van je zwervende letter voor letter
Voor je leven.
Ze heeft mooie, grote, rechte voortanden. Volle lippen.
Haar ogen zijn gesloten en haar wimpers zijn voorzien van mascara. Niet te
veel. Heel subtiel wat oogschaduw. Haar huid is voorzien van een bijna
onzichtbare laag foundation. Ze steekt haar tong zo ver uit als mogelijk. Om
haar mondhoeken speelt een wellustige lach. Ze likt een aan sappige
cheeseburger. Op een muurprint aan de zijkant van een nieuw te openen
restaurant. Haar hoofd is bijna een meter groot.
‘Ontwerp me een poster die dit nieuwe hamburgerrestaurant
verkoopt!’ Dat stond ik de email die de reclameman via de mail ontving bij
wijze van offerteaanvraag. De reclameman dacht na. De dag ervoor had hij een
pornofilm gezien. Hij had ook zo graag bevredigd willen worden. Maar verder dan
masturberen met zichzelf was het tijdens de film niet gekomen. Triest was het
verlangen, maar hevig. Alles had hij ervoor over gehad, als zich geile lippen
om zijn lid hadden gesloten. Maar het leven was geen pornofilm. Hij nam nog een
hap van zijn broodje en kreeg een idee.
‘Maak een foto van een representatief, girl-next-door model
die een hamburger benaderd of ze er fellatio mee bedrijft’ Dat stond in de
opdrachtmail aan de fotograaf die wel vaker klusjes deed voor het
reclamebureau. Het geld was goed en de opdracht niet wezenlijk vreemder of
anders dan hij gewend was. Hij dacht aan zijn vriendin. Dat ze nooit voldeed
aan de beelden die hij schoot. Dat zij nooit deed wat hij op de gevoelige plaat
vastlegde. De waarheid die hij maakte was niet zijn eigen.
Ze kwam op tijd aan, elf uur scherp. Geen bijzondere
kleding vereist. Casual representatief. Een reclameshoot voor een
hamburgerrestaurant. Ze rook de geur van gebakken rundvlees. Er werden foto’s
gemaakt van een getinte man in een hoody. Haar ‘tegenspeler’ op de poster. Hij
had een hamburger in zijn handen en staarde daar verlekkerd naar. De grimeuse
wenkte haar en zette haar in de plamuur. Toen ze klaar was, riep de fotograaf
haar op de set. De burger die haar tegenspeler zojuist in zijn handen had gehad
stond klaar op een schaaltje.
‘Doe of je de ballen van je vriend likt. Of je zijn pik
likt van schacht tot eikel.’ Even was ze beduusd. Ze moest zich iets
voorstellen wat ze nooit deed. Ze had zelfs geen vriend en wilde ook helemaal
geen geslachtsdelen likken. Maar ze probeerde het op een manier, die ze dacht
dat wel fotogeniek zou zijn. Het was werk en het betaalde goed genoeg. Ze sloot
haar ogen alsof er ballen en een piemel in de lucht hingen stak ze haar tong zo
ver mogelijk uit en likte de leegte. ‘Perfect!’, zie de fotograaf ‘En pak nu de
burger en doe dat nog een keer.’ Ze proefde het verlepte blaadje sla en hoorde
camera klikken. Voelde zich dom, zo dom, dat ze bijna moest lachen. ‘En zo sta
ik straks, larger than life, in de kijker op de Kop van Zuid. Ik pijp een
burger.’
Niets is ooit wat het is. Voor niemand die eraan meedoet.
Onder de streep wed ik dat de burgers ook niet veel zullen zijn. Maar dat zal
ik nooit weten, want ik ga er niet eten.
Campanella—ik zag de vertaling van de ambachtelijke doctor, en moest de mijne schreiend terzijde leggen. Zijn ‘nest der menselijke noden’ deden mijn nestkasten felroze schitteren—misschien had ik er gewoon een vogelkooi in moeten zetten. Tot overmaat van ramp werd Filippo—Filips is de gangbare Nederlandse equivalent—in mijn handwerkje als Flip weggezet. What’s in a name. Mea culpa, mea maxima culpa. Stof tot stof. Rest er niets te zeuren? Ach, jawel—het sonnet is eenzaam in de bundel en rijmt raar bovendien. De lezer hoeft geen stap dichterbij de auteur te zetten, behoudens Filips. Zijn suono: evenwichtig; een heldere boodschap.
Wat te doen?
Wonden likken, gek worden, je bedrinken? Alledrie en vaker yoga bovendien? Het voldeed niet—mijn interpretatie onevenwichtig, het octaaf niet solide. Je wordt gemakkelijk, misschien: je schrijft niet meer uit op papier maar begint in kladblok. Je wil te snel, te veel. Ik verstopte Verstegens bundel en werd boos op Thomas: wie bèn jij?! Geniaal, gestoord? Magiër? Manisch? Al het andere spul moest in revisie. Voor een zestal eerste versjes bleek dat onnodig, want waren reeds gecorri- of gefiatteerd door een expert. Althans, er stond wel wat rood. Basta. De akelige rest moest worden gezift. Terug naar de biografie. Terug naar dat bastardo-Italiano-etymologiewoordenboek. Terug naar de ruimte tussen twee bestaande Engelse vertalingen, waar een passend Nederlandse te vinden moet zijn.
Het viel nogal mee. Er werd wat franje vervangen en wat barok ontbarokt—Thomas’ jas moest daarmee weer even mee gaan. Eigenlijk was ik nog steeds boos. Sommige omzettingen moesten maar even blijven staan: ze waren voor u gebakken en als er dan soms klanders in zaten, dan was dat jammer.
Minder boos op Thomas en meer op mijzelf (en natuurlijk op dr. Verstegen, wat nou, geen verhaal, je zuster op een houtvlot, man) telde ik eens. Ik keek eens in die enorme Scelta die ik nog niet eens helemaal doorgeworsteld had—volkomen verblind voor madrigalen en alles wat er niet uitziet als een sonnet—en vond het een heidens karwei. Niet lullen maar poetsen, dus.
Zo’n verhouding beloont: pas na het oppakken van dan in godesnaam maar weer een nieuwe vertaling, kreeg ik door navorsing van…rare gevoelens bij omzetting van het sonnet, bijval van zowel dr. Roush als wijlen G. Ernst. De laatste bevestigde, zo stond in een vergeten voetnoot in Roush, de vergelijking tussen Jonas en Campanella in dat liederlijke sonnet vol Bijbelse referenties, waarin ons aller Thomas een zekere opoffering doet, gelijk de keuze die hij in real life dus maken moest. Hij koos ervoor zijn matras in de fik te steken.
Weet u het nog? Natuurlijk niet, goed—nu volgt leuks, beloofd: de zeer Amerikaanse dr. Roush maakt in de inleiding van haar bloemlezing vertalingen uit Campanella’s Scelta voorzichtig, zo voorzichtig gewag van het feit…dat het volgende chique Italiaanse sonnet gewoon over rukken gaat. En iets met staatskunde, maar vooral rukken. Geen grapjes. Hier, kijk zelf:
35 – CHE ‘L PRINCIPE TRISTO NON È MENTE DELL REPUBBLICA SUA Mentola al comun corpo è quel, non mente, che da noi, membra, a sé tutte raccoglie sostanze e gaudi, e non fatiche e doglie: ch’esausti n’ha, come cicale spente.
Almen, come Cupido, dolcemente ci burlasse, che ’n grembo della moglie getta il sangue e ‘l vigor, che da noi toglie, struggendo noi, per far novella gente.
Ma, con inganno spiacevole, in vaso li sparge o in terra, onde non puoi sperare alcuna ricompensa al mortal caso.
Corpo meschin, cui mente ha da guidare piccola in capo piccolin, c’ha naso, ma non occhi, né orecchie, né parlare. [T.C.]
35 – WANT DE KLEINE KONING VORMT NIET HET HOOFD VAN ZIJN REPUBLIEK De géést niet, de pík van het mens’lijk bestel is ’t part van onszelf dat zichzelf steeds voorziet van glitter & goud, nooit van werk of verdriet, want uitgeput door ‘m als cicades na ’t spel.
Ach! Ware hij Cupido, speelse rebel, die spottenderwijs in gehuwde schoot schiet, met sappige kracht, die hij ons aderliet; hij maakt een nieuw volk, ons verwoesting—tel quel!
Zijn vunzig bedrog in een potje, ’t is heus, verspillend—ter aarde ook. Elke hoop staakt. Niets krijgt men retour, voor ’s mens kwesties. Affreus.
Misdádig dit lijf, met een geest die als taak de sturing wat leidt in ’n klein koppie, met neus, maar zonder een kijkorgaan, oren, of spraak. [D.B.]
En natuurlijk blijft het zeuren. Moesten die cicades niet gewoon krekels zijn? Is dat Frans-franse woord affreus niet iets heel engs aan het uitspoken daar? Samen met tel quel? Zullen mensen schreeuwen dat een heerser wel een vorst is maar in context niet een koning? Zal iemand weten van het boekje ‘De Kleine Koning’ dat allerhande mannelijke (geslachts)ziekten behandelt en—mijns inziens—de reden is dat Thomas zegt dat het kleine koppie in elk geval een neus heeft? Dr. Roush heeft het over een ‘moeilijk interpreteerbare neus’. Gokken, dus (hihi).
De dagelijkse portie politieke onderbroekenlol hebt u nu in elk geval gehad.
Hondje Sara vindt het prachtig.
Zij rolt haar kop in de sneeuw.
Ik zet mijn kraag op tegen de vrieswind.
Zijn de leidingen bevroren ?
Zingen de telefoondraden van de vorst ?
Rinkelen de bellen van sneeuwklokjes ?
In talloze kleuren blinkt sneeuwkristal.
Ik haal diep adem, pure zuurstof.
Als straks de dooi inzet
en de voeding zich verzamelt,
zingen de vogels.
Door de vuile ruiten van de tram
barst kleur.
Ik omhels je lieveling
in het vroege licht.