Over veeltaligheid & slingerplanten
Het was zondag bij Eijlders een waarlijk feestje voor iedere taalliefhebber. De bundel Minnezinne in moerstaal werd gepresenteerd ter gelegenheid van het tienjarige jubileum van het Minnezinnehuwelijk tussen Ria Westerhuis en Delia Bremer. Erotische poëzie in de streektaal. Heb je in Utreg geen stadsdialect? vroeg Ria me maanden geleden al. Jawel, gaf ik, maar ik spreek het niet. Da’s iets voor de lage sociale klassen, ik ben grootgebracht met ABN. Toe nou, schrijf es iets in het Utregs, drong ze aan en ik was niet zo goed of ik moest aan de slag en met een taalgidsje uit de bieb in de weer. Wat een archaïsche begrippen je dan tegenkomt! Zo vind ik boaliekluivert voor ambtenaar nog altijd een hele leuke. Zo knutselde ik uiteindelijk wat in elkaar, wat ik op deze plek niet ga afdrukken, want ten eerste moet je het horen en ten tweede moet u de bundel vooral kopen, lieve lezer. Ik schreef net al dat ik ben grootgebracht met het ABN.
Op de Utrechtse Heuvelrug werd geen dialect gesproken, hooguit de boerse variant van het Utregs. Mijn ouders en de onderwijzers spraken allen ABN. Mijn moeder heeft als kind overal en nergens gewoond, ook in delen van het land waar ze met dialecten in aanraking kwam, maar in het domineesgezin was het verboden om de streektaal te spreken. Toen dacht men nog dat zulks het ABN zou schaden en een taalachterstand opleveren. Dat bleek een fabeltje, hoewel ik ook eens heb gehoord dat tweetaligen uiteindelijk beide talen minder goed beheersen dan monotaligen die in één taal zijn opgevoed. Aan mijn tafeltje bij Eijlders vertelde een drentse mevrouw dat ze in het Drents, haar moerstaal, een veel breder palet heeft dan in het ABN. Voor mij als monotalige is zoiets haast niet te bevatten.
Inmiddels was Jakko Fennek ook aangeschoven en ik haalde hem over om een gedicht van hem in het Zwitserduits te vertalen, ook een mooie taal en beter te begrijpen dan het Beiers. Ik spreek beter Zwitsers dan Duits, zei hij, voordat ik me bij Lausanne vestigde, zat ik in het duitstalige gedeelte. In Freiburg wordt er een nordalemannische variant van het Zwitsers gesproken, maar toen ik daarheen vertrok, was ik zo gewend aan het beschaafde Hoogduits van de universiteit dat ik het Badische nooit heb opgepikt. Nu deed ik dan maar Tineke Schouten bij Eijlders. Ik weet niet hoe het met u zit, lieve lezer, maar geen dialect zo lelijk en onerotisch als het Utregs. Het is de straattaal van de wijk C tokkies. Het Eijlderspubliek vond het kostelijk, net cabaret, maar dat is Tineke Schouten tenslotte ook. Nee, geef mij dan maar het Drents – of het Geleens. Dat is ook niet te verstaan, maar allemensen, wat klonk dat zwoel!
En daar had je Cartouche die ook een aardig woordje Limburgs meelulde, maar zijn spraak was dan wel weer redelijk te volgen. Hoe kan het verkeren, in Limburg heeft trouwens ieder dorp zijn eigen dialect. De mevrouw uit Geleen vertelde dat haar dialect weer lijkt op het Kölsch, het keulse plat, waar ik als germanist ook vrij weinig van kan brouwen. Drents, Twents, Achterhoeks, Zeeuws – dat is allemaal nog heel begrijpelijk, maar van het Fries versta ik geen jota. Het Ljouwerds – het stadse Fries – is voor ons Randstedelingen dan wel weer redelijk te volgen.
En natuurlijk mocht de Dichter des vaderlands niet ontbreken, die werkt zelf aan een bloemlezing in de streektaal, zo onthulde hij terwijl Delia verliefderig naar hem opkeek. En vanzelfsprekend is de afterparty aan de bar bij Eijlders, wanneer de rijkelijk vloeiende rosé Ria en Delia tot hitsige hoogtes opzweept, het allergezelligst. Met die ene stamgast die niet wist wat hem overkwam toen de dames hun liaantjes om hem heen sloegen. Ik had ooit een bevervrouw, stamelde hij, maar dat was een kouwe, hoor. Ze zei keihard tegen mij: Ritalin of eruit! Nou, toen heb ik haar maar lekker laten wegzwemmen. Zag ik daar trouwens Arie stilletjes wegglippen? Ach, misschien houdt hij gewoon niet van slingerplanten.
Ritalin of ruit (pantoum)
Ze zei, het is ritalin of eruit
ik zit geketend aan mijn dichtbevolkte hoofd
ik zie een vierkant soms aan voor een ruit
bij mij thuis is het nonstop kermis.
Ik zit geketend aan mijn dichtbevolkte hoofd
armen en benen doen vrolijk mee
bij mij thuis is het nonstop kermis
de toeters en bellen zijn niet te harden.
Armen en benen doen vrolijk mee
ik voel me een trekpop op tilt
de toeters en bellen zijn niet te harden
het is alsof er altijd wel iets breekt.
Ik voel me een trekpop op tilt
ik word uiteengetrokken en slecht teruggezet
het is alsof er altijd wel iets breekt
ik kan niets heel houden.
Ik word uiteengetrokken en slecht teruggezet
ik zie een vierkant soms aan voor een ruit
ik kan niets heel houden
ze zei, het is ritalin of eruit.
Jolies Heij
[Arie Arriveert 22.05.2019]
En vertrekt weer
Het was inderdaad Arie, Frau Heij, die stilletjes uit café Eijlders wegglipte. Voor slingerplanten kun je ‘m echter altijd wakker maken.
De Achterhoekse dichter Hans Mellendijk had mij gevraagd de feestelijke presentatie van een zwoelbontkromsprakig erotische bundel bij te wonen in het café waar de poëzietraditie nog steeds onstuitbaar door Vijftigersnazaten hoog wordt gehouden. Maar erg na zaten wij, herstel: zat ik, er inderdaad niet door.
Hans was een must. Ik was er al lang niet meer geweest. Ach, waarom eigenlijk niet? Eijlders was immers weer een warm bad. De streepbuikige man met strooien hoed die aan het eind van de bar een dichteres met zijn ogen uitkleedde, het mocht die speciale middag. Dienstdoenden als vanouds een eerlijk moeilijk ‘goedemiddag’ door de weg kijkende hartelijkheid murmelend. Het best op temperatuur was natuurlijk het Varsseveldse gezelschap waarvoor ik kwam, aan tafeltje… drie? Al decennialang had ik in het oosten dichterlijke, muzikale en theatrale evenementen mogen bijwonen, eraan mee mogen doen. Vrienden voor het leven die je zo af en toe ziet: Mellendijk, in de bundel geplaatst, de artsitecten Liesbeth en Theo, de theaterspelers Wout en Hermi… Verdomd, de krem de la krem van de Drom in de Korte Leidse dwarf! Ik kreeg beelden door van de Achterhoekse donderdagavonden, jaren tachtig, café De Doelen, of ‘Doorlam’ zoals wij toen zeiden. Baas Betty. Het begin van alles. Van de poëzie, van…. ja, van mijn eigen nazaten eigenlijk. Toen brak er wat.
Toch jammer dat Heintje Davids op zeker moment de bar ging bemensen. Ze bleek er nog steeds kinderachtig boos over dat ik, ruim drie jaar geleden alweer, het Bowielied zong dat zij zelf had willen zingen. En ik deed het nog wel in dezelfde spontane terts. Je kunt niet alles hebben.
O ja, Frau Heij, nog even over je ambtenareske ‘boaliekluivert’. Die bestond al in het Middelnederlands. Laat ik mijn stukje afsluiten met een gedicht dien aangaand –want genoeg geklets, niewaarniewaar? – van de dichter Arent Hendriksz B. Lix uit de bundel ‘Steechleven – Van seeckren eeu het viftiende jaer, ooc op gitarene leverbaer’.
DE ROTTIGE STEECH DES LEVENS
De statsmensch gaet somwilen groit ellendich doert bestaen.
Aenschouwt dan desen slobber, lijtsam schuyvend doer den nacht.
Hi can den slaep niet vatten, elc gheroesemoesch comt aen.
‘Heer Clepper, als ghi éénmael slechts met uwer ratel wacht!’
Het wil noch steets niet lenten…
Ach, volcslie sonder centen!
Lancs reten vol vuylaerdicheit, de graften vol met crenghen:
Hi gaet niet naer den lombaert, is ooc niets geen baelgiecluyver.
Wat valt er tegenwordich noch naer Ome Jan te brenghen?
‘Dan liever ter taveern met mijnen allerlaetsten stuyver!’
Het Sijn vol excrementen…
Ach, volcslie sonder centen!
De werclijcheit ghelost hangt hi sijn cloffie aen den capstoc,
Besien doer d’oude Wester, in den goet vertrauwden tent.
Het sal niet lang meer dueren of sijn hooft ligt op den hacbloc.
Dan comt na aller pine ooc aen dees ghebet een ent.
Om schult, vermeert met renten,
Ghehaelt door twie agenten,
Gheplaetst bi delinquenten…
Ach, volcslie sonder centen!