Live Fast, Die Old
Het is een prachtcliché: wanneer een kunstenaar te jong aan z’n einde komt, wordt vroeg of laat gevraagd welke meesterwerken ons door de neus zijn geboord. Niemand betwijfelt dat ieder nieuw album van Jeff Buckley fenomenaal zou zijn geweest. Marilyn Monroe zou zijn uitgegroeid tot de grand old lady van de Amerikaanse cinema. En hoe lang zou de verbouwing van het Van Goghmuseum hebben geduurd als Vincent de tachtig had gehaald?
Je kunt de vraag ook omkeren. Gek genoeg gebeurt dat zelden. Zou Rimbaud, als hij na z’n negentiende nog een letter op papier had gezet, niet stomweg zijn vergeten? Zouden Hendrix’ gitaarstormen zijn geluwd tot Santana-achtige windjes? Zou Keith Haring zijn ontmaskerd als een neurotische, zichzelf herhalende kriebelaar? Geen hond vraagt het zich af. Er wordt achteloos aangenomen dat ze hun hele leven jong & geniaal zouden zijn gebleven.
Te vroeg gestorven artiesten worden bij overlijden gecanoniseerd en blijven vanaf dat moment bevroren onder een stolp. Buiten loopt de tijd gewoon verder. We worden ouder, krijgen kinderen, maken vergissingen, lezen boeken en vechten oorlogen waar we twintig jaar geleden niet eens van droomden. Maar John Lennon blijft ons wollig aanstaren vanachter dat brilletje. Sylvia Plath, voorgoed opgesloten in haar rol van bedrogen, depressieve huismoeder, is al een halve eeuw een feministische martelares. John Keats zal voor eeuwig een thing of beauty blijven.
Niemand wil geloven dat Jim Morrison, op zijn veertigste, strontvervelende prog-rock zou zijn gaan maken. (Twee woorden, mensen: Ray Manzarek.) Niemand kan zich James Dean op z’n vijftigste voorstellen – als een soort vette Marlon Brando. The horror! The horror!
Dan hebben we het nog niet gehad over de middelmatigheid die we van jong gestorven helden tolereren. Sid Vicious, een van de beroemdste bassisten van de jaren ’70, kon zijn instrument amper vasthouden. Jotie T’Hooft heeft heel mooie gedichten geschreven, maar veel van zijn werk zou bij elke consciëntieuze uitgever in de papierversnipperaar zijn beland. Nick Drake zou zijn afgeserveerd als een saaie neuzelaar, als ‘ie zich niet op zeker ogenblik had volgeduwd met pillen.
Voor kunstenaars met wat meer, euh, zitvlees moet het wel eens frustrerend zijn. Die arme Tolstoj heeft zich tot z’n 82e het lazarus moeten schrijven, terwijl Emily Brontë op een voetstuk staat, allemaal op het krediet van één enkele roman. Over het latere werk van Vasalis wordt vaak meewarig gedaan, maar als ze op haar 46e was gecrepeerd was ze onaantastbaar geweest. Als David Bowie een keertje een zwakke plaat maakt vallen de critici over hem heen, terwijl Kurt Cobain al na 27 jaar en drieënhalve plaat van het gezeik af was. Wie heeft hier nou de wereld verkocht?
Al met al kun je maar het beste een laatbloeier zijn. Het heeft een hoop voordelen. Niemand zet je onder druk om je vroege werk te evenaren. Je kunt tientallen jaren blijven dagdromen over een schitterend debuut. Je kunt je jeugdzonden zelf in de open haard mikken, voor ze in handen vallen van geldzuchtige uitgevers of platenbonzen. En je wordt nog lekker oud op de koop toe.
Meubilair
Het achteloze savoir-faire
waarmee een man van zestig jaar
een opdracht op het schutblad krast
gaat hem nog niet zo lekker af,
nu plotseling, zoals dat heet,
‘een nieuw publiek zijn werk ontdekt’
en hij na jaren lauw applaus
probleemloos volle zalen trekt,
nu vier decennia te laat
zijn jongensdroom bevredigd wordt
door een gehoor van jonge vrouwen
dat Stimorols zit bloot te kauwen
en in de leuke startersflat
zijn bundel op het plankje schikt
tussen de ansicht van Doisneau
en het cd’tje van Piaf.
Nu enkel nog de Rietveldstoel
en het is af.
—
Martin Wijtgaard
Amsterdam
Bettie zojuist in de gang op 8 hoog in de VU: ‘over schrijven gesproken. mneer wijtgaard ken er wat van mneer wolluf. heb ie zn blinde darm nog, ik wil hem heel graag verzorgen. met of zonder. ‘